Mo Yan, Kikkers, fragment

Kikkers bestaat uit vijf delen, de eerste vier beginnen met een korte brief aan een Japanse schrijver (een knipoog naar Kenzaburo Oe, met wie Mo Yan bevriend is), die de verteller aanmoedigt in het schrijven van het verhaal van zijn tante. Aansluitend op die brieven volgt in deze vier hoofdstukken het levensverhaal van tante. Meteen in de eerste brief uit deze verteller, die ondertekent met zijn pennaam Kikkervisje, ook zijn bewondering voor Sartres toneelstukken, zoals Vliegen en Vuile handen, en de wens om het verhaal van zijn tante in zo’n soort toneelvorm op te schrijven – dat doet hij dan ook in het laatste deel. Hieronder de eerste brief.

Zeer geachte heer Yoshihito Sugitani,

Het is bijna een maand geleden dat we afscheid namen, maar ik zie de dagen die ik samen met u in mijn geboortestreek doorbracht nog duidelijk voor me. Wij waren werkelijk zeer aangedaan door het feit dat u ondanks uw hoge leeftijd en zwakke gezondheid over land en zee naar deze verre uithoek bent gekomen om uitgebreid met mij en de andere literatuurliefhebbers uit onze streek over literatuur te praten. Wij hebben de lange lezing ‘Literatuur en leven’, die u op de tweede dag van het Chinese nieuwe jaar ’s ochtends voor ons hebt gehouden in de aula van het plaatselijke pension, uitgeschreven op basis van de opname die we hebben gemaakt en we zouden die graag, met uw welnemen, publiceren in Kikkergekwaak, het blad van onze plaatselijke literatuurvereniging, opdat ook de mensen die die dag niet konden komen luisteren, kennis kunnen nemen van uw welsprekendheid, en daar hun voordeel mee kunnen doen.

Op de ochtend van de eerste dag van het nieuwe jaar had ik u meegenomen voor een bezoek aan mijn tante, die meer dan vijftig jaar lang als gynaecologe heeft gewerkt. Hoewel u haar niet volledig kon begrijpen omdat ze erg snel spreekt en met een zwaar regionaal accent, geloof ik dat ze een diepe indruk op u heeft gemaakt. In uw lezing van de middag daarop nam u mijn tante vaak als voorbeeld om uw literatuuropvattingen toe te lichten. U zei dat in uw hoofd beelden waren ontstaan van een vrouwelijke arts die zich fietsend over een bevroren rivier haastte; van een vrouwelijke arts met een verpleegtas op haar rug, een paraplu in de hand en opgerolde broekspijpen, die terwijl ze voortliep massa’s kikkers van zich af sloeg; van een vrolijk lachende arts met een baby in haar armen en mouwen vol bloedvlekken; van een slordig geklede arts met een sigaret in haar mond en een bezorgde uitdrukking op haar gezicht … U zei dat die beelden soms samensmolten, en soms juist uiteengingen, alsof ze een reeks standbeelden waren van dezelfde persoon. U moedigde de literatuurliefhebbers van ons district aan om iets ontroerends te schrijven op basis van tantes leven: een roman, gedichten, of een toneelstuk. Meneer, u hebt ons enthousiasme voor de literaire schepping gewekt! Heel veel mensen branden van verlangen om het te proberen. Een vriend van het plaatselijke cultuurhuis is al begonnen aan een roman over een plattelandsgynaecologe. Hoewel ik persoonlijk veel meer weet van belangrijke gebeurtenissen in tantes leven dan hij, laat ik hem het verhaal toch schrijven, omdat ik hem niet in zijn vaarwater wil zitten. Zelf zou ik, meneer, op basis van tantes leven een toneelstuk willen schrijven. Uw hoge waardering voor de toneelstukken van de Franse schrijver Sartre en de gedetailleerde en originele analyse die u mij daarvan gaf toen we op de avond van de tweede dag bij mij thuis op de kang een gesprek onder vier ogen hadden, waren een heuse openbaring voor mij – ineens was het me duidelijk! Ik wil een toneelstuk schrijven dat net zo uitmuntend is als Vliegen of Vuile handen; ik wil mij ten volle inzetten om een gevierd toneelschrijver te worden. Ik zal uw advies opvolgen: niets overhaasten en op mijn gemak schrijven, zo geduldig als een kikker op een lotusblad onbeweeglijk zit te wachten op een insect; en als ik het goed heb overdacht zal ik het opschrijven, zo snel als een kikker opspringt om zijn insect te vangen.

Voor ik u naar het vliegveld van Qingdao bracht, sprak u uw hoop uit dat ik het verhaal van tante per brief aan u wilde vertellen. Het leven van tante mag dan nog wel niet beëindigd zijn, het kan al wel worden beschreven in termen als ‘een opkomende vloedgolf’ en ‘bruisend en gevarieerd’. Er is zo veel over haar te vertellen dat ik niet weet hoe lang deze brief zal worden – neemt u me dat niet kwalijk, en staat u mij toe in alle vrijheid willekeurig het een en ander neer te krabbelen, ongeacht de lengte. In het tijdperk van de computer is het een soort luxe geworden om met een pen een brief op papier te schrijven, maar het is ook een genoegen om dat te doen, en ik hoop dat u tijdens het lezen ook een zeker ouderwets genoegen zult ervaren.

Overigens belde mijn vader me om te vertellen dat op de vijfentwintigste van de eerste maanmaand de rode bloesems zijn ontloken aan de oude pruimenboom in onze tuin, die u vanwege zijn bijzondere vorm ‘begiftigd’ noemde. Heel veel mensen zijn er speciaal voor naar ons huis gegaan om hem te bewonderen, mijn tante ook. Mijn vader vertelde dat het die dag heel hard sneeuwde; de geur van de pruimenbloesems doordrong de donzige sneeuwvlokken, waardoor de mensen zich als herboren voelden.

Kikkervisje, uw leerling
Peking, 21 maart 2002