Ling Yu, gedichten

Ze houdt van de bizarre Li Bai én van de zwaarmoedige Du Fu. Ze kan net zozeer gegrepen worden door de eenvoud in de poëzie van Tao Yuanming (vierde eeuw), door een schilderij van de excentrieke Badashanren (achttiende eeuw) of van Georgia O’Keeffe, als door een complex werk als dat van Frida Kahlo of van de tiende-eeuwse dichter Li Houzhu. Ze wordt gefascineerd door analytische schrijvers als Jorges Luis Borges en Cao Xueqin (De droom in de rode kamer) én door meer grillige als Zhuang Zi – wiens werk en persoon ze overigens als een hoogtepunt van de Oost-Aziatische esthetiek beschouwt.


Ook in haar poëzie komt Ling Yu (Taiwan, 1952) naar voren als iemand die houdt van tegenstellingen en paradoxen. Voortdurend staat licht tegenover donker, dag tegenover nacht, vrijheid tegenover gevangenschap, de kluizenaar tegenover de maatschappij, rotsen tegenover water: ‘Ik wil dromen maar niet slapen / ik wil lopen maar zonder voeten’.

Haar stijl is standvastig. In de bedachtzame gedichten die Ling Yu selecteerde voor Rotterdam Poetry International (2004) registreert ze gevoelens en indrukken in alle eenvoud en zuiverheid, zoals ook blijkt uit het relatief spaarzame gebruik van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. In dit werk speelt het landschap een belangrijke rol, en daarmee kiest Ling Yu er duidelijk voor om zichzelf binnen de traditie te plaatsen van de klassieke Chinese landschapspoëzie, die vaak wordt beschouwd als het summum van de gehele Chinese literaire traditie. Kenmerkend voor dergelijke landschapsgedichten is dat de dichter de grootsheid van het landschap wil laten zien en tegelijkertijd zijn persoonlijke gevoelens en ideeën van een bepaald moment wil uitdrukken – het landschap als spiegel van de ziel.

van de landkaart verdwenen namen

de berg peng

het is nog ver naar de berg peng –
de droom loopt over de grond, ontsnapt
onder langs de ramen van het wooncomplex

talloze emigranten stromen de berg peng op. late herfst
een gevangen zwartgroene vogel
ligt op een ijzeren plaat
boven een jonge boomstronk
– de twee poten van zijn kinderjaren
hebben ooit sporen op diens borst achtergelaten – en
een vlam die als een pony galoppeert

zwartgroene vogel, zijn veren sterven als eerste
daarna zijn ogen daarna zijn taal

vanaf de ijskoude voorde is de berg peng
niet ver
jachtige mensen bezetten elk
winternest. zo wordt er dus
gedroomd. gedroomd van een zwartgroene vogel
die klapwiekend uit het bos opvliegt, zich omdraait
en tegen de droom praat

de afgrond van yu
– volgens een legende is de afgrond van yu, ook wel de gevederde afgrond geheten, de plaats waar de zon ondergaat

naar de afgrond van yu om de gevangengenomen zon te bezichtigen
die nimmer gezagsgetrouwe vleugels zijn zijn
misdaad

zijn veren rollen een hoekje van het donker op, bloedend
scherpe speerpunten hebben vitale delen stevig vastgebonden
hij zegt dat ademhalen zelfs in zijn slaap
pijn doet

maar zelfs als hij zijn vleugels opgeeft, zelfs als
de lucht niet zou kunnen verdragen
dat een hoofd droomt
luistert mijn hals nog altijd: het blanke schilderij
dat zich door de nacht heeft gebaand
roept me

de yangpas
– blij de ochtend te zien na een slapeloze nacht

als eerste zit een grote vogel ik weet niet waarom aan de overkant
te roepen daarna scheert een gevleugeld ding op hoge snelheid
over de hoek van het huis dageraad dat witte paard stormt
indrukwekkend de kamer binnen en heft zijn lichtgevend
voorhoofd

ik loop langs een dorp en nog een
dorp, vermoeid
maar kan niet slapen
dagelijks komt er in mijn aantekeningen zo’n
raspaard opdagen. Maar
de beste hengst, de beste naar verluidt,
komt op in het westen bij de yangpas daar is er één
ten minste één die vleugels heeft en
mensentaal begrijpt

en lange, lange tijd deed ik nooit mijn mond open
om te praten, al moedigde je me steeds weer tot drinken aan
vurig en een paar keer hebben mensen met touwen
in mijn voeten gesneden

aria’s voor het eiland Guishan I

1
iemand
ligt op het grijs fluwelen zeeoppervlak
bedekt door een grijs fluwelen wolkendek
ik kijk naar haar gezicht
elegant en ontspannen
hoewel ik niets anders kan zien

ik lig in een pikzwarte tunnel
ga met de trein vooruit
ze kijkt naar mijn profiel
tenslotte kan ze mijn lichaam niet zien

maar we kijken hoe dan ook naar elkaar
hoewel we niet veel meer kunnen zien dan dit

langzaam wordt het donker
langzaam wordt het licht
lichtstralen komen en gaan, net zo
strijken ze over onze lichamen

in onze dromen
wisselen we vele lichaamshoudingen uit
en waarschijnlijk reiken onze handen naar elkaar

maar toch ligt het grijze fluweel nog altijd over je heen
toch ga ik nog altijd een pikzwarte tunnel in

(is hier bij mij de herfst kouder
of daar bij jou?)

2
zoals land zich tot eiland verhoudt
eiland tot rif
rif tot eenzaamheid

zoals rotsen zich tot zwak water verhouden
geheel tot deel

zo zie ik jou altijd
op het moment dat je plotseling je hoofd heft
aangevallen door het weer met mist en regen
totdat je onzichtbaar bent

maar je bent permanent daar
een gapende wond

– zoals eenzaamheid het rif verlaat
het rif het eiland verlaat
het eiland het land
het zwakke water de rotsen weerstaat
het deel het geheel verraadt

de uitgestrekte zee spoelt aan
en af
ben je permanent daar, verzonken
in zonderlinge overpeinzingen?

om op dit moment over eeuwigheid te praten
(… zoals een zee zich tot een zee verhoudt)
het is moeilijk praten
over de afstand daartussen

3
kluizenaar, verberg je je in de zee
of ben je buiten de collectieve samenleving gesloten?

vrij van integriteit
vrij van eenzaamheid
vrij van collectief verraad
je bent enkel het achteraanzicht van een glimzijde
een donkerzijdige omdraaiing

met je gezicht naar boven lig je ontspannen
alsof daar
het evenwicht tussen hemel en aarde is

wanneer de treinen collectief de angstkreten
en identificaties van de passagiers meebrengen (hun
lot is verbonden…)
hef je je hoofd noch verberg je je

jij bent enkel een klein landje
dat zelf, vanzelf ontstaat en vergaat

4
soms ben je voor mij
een kleur
naamwoord
parallel spoor

soms meet ik met mijn tranen
de afstand tussen ons
de dagen zijn wat langer de nachten wat korter
het is zomer de schemering is wat langer
het middaguur wat korter het is herfst

soms ben ik ook bang
(het grootste deel van de tijd)
dat dit rustige wateroppervlak
met ademhalen is gestopt
en dat jij enkel een wond bent
die openbaar wordt gemaakt

ik verwissel mijn lange jurk voor iets korts
denk aan veranderen en niet veranderen zulke
schijnbaar gelukkige schijnbaar
irrelevante problemen

maar het licht is gekomen, je schittert
als een kiem in de lente, danst dartel
vanuit een oude creatie, verrijst keer op keer
een geheel nieuwe boomschaduw die als een paraplu ontvouwt

ik loop naar voren, jij loopt ook naar voren
zoals vroeger, lente
zomerzonnewende, herfstequinox…
nogmaals
zie ik –
een gedeelte van mezelf
in stukken worden gesneden, weggegooid
de verre oceaan op geduwd

ik wek
een ander stuk oceaan
– daar is een raam
op een niet al te verre plaats in de verte

aria’s voor het eiland Guishan II

1
we zijn al gevallen
in de zwarte zee, geramd door het land
dat ons van ver heeft nagejaagd

maar die andere oever, op die oever
bruist een mensenstroom – een andere brand
is daar gaande

dan leg ik me maar neer
met geheven hoofd verbeeld ik me
in een stuk gouden grond te veranderen
laat de golven van het fin de siècle tegen
mijn twee voetpeddels slaan

2
ja, we zijn allemaal drijvende

hoe dichterbij de armen van het land komen
hoe verder we wegdrijven

van zee komt een stem
vergezeld van een licht

een dageraad komt van binnenuit omhoog
verlicht eerst de zee
en keert dan terug naar het aardoppervlak

nacht noch dag klopt zacht
de klopper van onze geheime kamer

duizenden organismen, slapend noch wakker,
beginnen te bewegen, tekenen onze
drijvende contouren af

steeds verder steeds dieper steeds scherper

3
het oude land verdwijnt langzaam achter mijn rug
vóór mij is een turquoise zee

op zweefsnelheid kruis ik
de getijden, dag en nacht
het oude stuk grond onder mijn voeten is al helemaal vernieuwd

ik wil dromen maar niet slapen
ik wil lopen maar zonder voeten
ik acteer, ik speel geen zonen en dochters
geen vadertje en moedertje, ik ben geen vriendelijke gelovige
geen glimlachende buurvrouw
nee, nee…

ik ben slechts een zwemmer
met een geheime koers
in het centrum van deze zee, ergens
geeft een piano een blauw geluid
opent een richting – die de richting
kruist waarin ik zwem

repetitie van Genesis, eerste bedrijf

1
is het weer tijd om te repeteren?
ik loop naar het andere eind van de steeg
kom iemand tegen. en weet
dat ik niet nog
een ander zal tegenkomen
zij moeten uit mijn lichaam geboren worden
naar een andere straat gaan
een ander steegje
een andere buurt
een andere zee, eiland

2
ik zal op het strand mensen ontmoeten
ze verzamelen en in boten veranderen
de boten netjes rangschikken en in eilanden veranderen
van de eilanden springplanken maken die in gehuchten veranderen
in de gehuchten liggen onder de grond dierbare spullen begraven
gedurende mijn hele leven graaf ik ze op
en word goede vrienden met het land

3
ik zal een vlieger bedenken waarop ik mijn lichaam
zal plaatsen bovendien zal ik een gezichtspunt bedenken
om van boven naar beneden te kijken, en nog een ladder
om naar believen uit mijn zak te halen en terug naar de aarde te keren
ik weet dat tranen een geschenk van de hemel zijn
ik begin ze op te slaan en dagelijks spaarzaam te gebruiken

een stem die mij ook kan behagen
zijn de woorden van god, als hij altijd
in de wieg blijft en niet opgroeit
luistert alles naar mijn instructies
als ik naar de rivier loop is er een brug
als ik naar de velden loop is er een ploeg en een hark
de mensen die ik heb gebaard bezetten de wereld
laten een traan, met een regenboog groeten we
elkaar

4
altijd als het licht wordt maar nog niet licht is, donker wordt
maar nog niet donker is, komen er vanuit een onbekende verte
ingestudeerde berichten
de poort van de hemel gaat daarmee open en dicht
het doek gaat daarmee op en valt
ik kom vanuit het andere eind van de steeg aanlopen
(op dat moment gaat god haastig
op de zegenwolk staan)

ik ga de hoek van de steeg om, zie
de persoon uit het begin
wachten op de plaats uit het begin
vrolijk komen we elkaar tegen
ik laat hem mijn lichaam in gaan
daarna zal ik het strand zien
de boot steekt de rivier over en keert terug naar zijn geboorteplaats
de wereld rondkijkend ben opnieuw alleen ik overgebleven
maar ik weet dat ik nog verder moet gaan
naar die buurt, naar dat steegje, die straat
die zee, dat eiland

5
uiteindelijk loop ik de trappen af
ga het voorste deel van het podium op
er zijn hoe langer hoe meer mensen (en god
staat in zijn gewone kleren in hun midden!)
maar dat is het tweede bedrijf