Chinese literatuur in Nederland

De Nederlander lijkt zeer gefascineerd te zijn door de Chinese cultuur. Tentoonstellingen als Go China! Assen-Groningen trekken horden bezoekers en bij Chinese films zitten de zalen vol. Maar gek genoeg blijft de Chinese literatuur vooralsnog een ondergeschoven kindje.

Met enige regelmaat verschijnen er in Nederland boeken die in China zelf een miljoenenoplage kennen, zoals Jiang Rongs Wolventotem. In China werden er miljoenen exemplaren van verkocht. Hier deed het boek het ‘niet slecht’ volgens Job Lisman van uitgeverij Prometheus. ‘Maar het heeft veel minder aandacht getrokken dan verwacht.’ Hoe komt dat? Wat maakt dat Chinese literatuur de Nederlandse lezer maar zo moeilijk kan bekoren?

Allereerst zijn er de grote culturele verschillen: de meeste Nederlanders weten amper iets van China – pas de afgelopen jaren krijgt het publiek meer achtergrondkennis. Specifieker voor de Chinese literatuur is het gebrek aan psychologische ontwikkeling van de personages in de romans. Om die reden liet uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van Ma Jian, in het Engels onlangs verschenen als Beijing Coma, aan zich voorbij gaan: ‘Het dikke boek bevat veel personages,’ zegt uitgever Elik Lettinga, ‘die voor het merendeel niet tot leven komen, waardoor het boek als geheel iets kils blijft houden.’

Dat gevoel van kilheid is niet moeilijk te verklaren. Ook de moderne Chinese romans staan nog sterk in de traditie van het land. Daarin zijn literatuur en maatschappij altijd nauw met elkaar verbonden geweest. Literatuur moest getuigen van de wereld om de schrijver heen en veel minder, zoals in het westen, van de binnenwereld van de schrijver. De poëzie, die traditioneel als het hoogste literaire genre werd beschouwd, vormde altijd de neerslag van een concrete ervaring, maar getuigde vooral van een aardse, naar buiten gerichte blik. De persoonlijke ziel van de schrijver werd eerder verhuld dan onthuld.

De geringe weerklank van Chinese literatuur in Nederland komt ook aan de orde in Chinese literatuur. Aards maar bevlogen van Mark Leenhouts, een van de beste vertalers uit het Chinees. Aan de hand van de belangrijkste werken zet hij in dit boek de ontwikkeling van de moderne Chinese roman sinds het begin van de twintigste eeuw uiteen. In zijn overzichtelijke, prettig geschreven boek bevestigt hij dat die literatuur de westerse lezer diep in het vreemde onderdompelt – veel dieper dan bijvoorbeeld succesvolle ‘exotische’ schrijvers als Gabriel García Márquez of Salman Rushdie dat doen. Een belangrijk verschil lijkt erin te liggen dat die laatste schrijvers diep geworteld zijn in de westerse literaire tradities; de leermeesters van Garciá Márquez zijn Kafka, Sophokles en Faulkner. Voor moderne Chinese schrijvers geldt dat niet, of in veel mindere mate.

Geheel in lijn met de Chinese literaire traditie volgt ook de moderne romanschrijver de buitenwereld van dichtbij. De meeste romans, zowel klassiek als modern, vertellen vooral wat er gebeurt, zonder in te gaan op het waarom. Zelfs het fantastische – de spoken en schimmen die de vroegere volksverhalen bevolkten en in de moderne literatuur nog geregeld opduiken – wordt nuchter en sec in het verhaal verweven.

Westerse critici en lezers hebben daar moeite mee, ze zien er vaak alleen een gebrek aan psychologische diepgang in. Een ander veelgehoord bezwaar hangt daarmee samen: de afwezigheid van een dwingende plot, omdat er niet of nauwelijks naar een ontknoping wordt toegewerkt; eenheid wordt op een andere manier bewerkstelligd, bijvoorbeeld door middel van contrasterende personages.

Leenhouts verklaart het geringe succes dus vooral aan het verschil in literaire vorm. Aan de typisch Chinese context van de romans kan het niet liggen, zo stelt hij, want die is niet anders dan in Chinese films, die wel in trek zijn. Daar valt wel een vraagteken bij te zetten: immers, een boek projecteert nu eenmaal niet een direct beeld op het netvlies zoals een film dat doet – en beelden werken relatief snel op het gemoed.

Niet overal in Europa heeft de Chinese literatuur het moeilijk. In Frankrijk is het aanbod veel groter. Vuistdikke klassieke romans als De droom van de rode kamer, Het verhaal van de wateroever en De reis naar het westen zijn integraal vertaald en opgenomen in de prestigieuze Pléiade-reeks. Zelfs Taiwan wordt niet over het hoofd gezien, getuige vertalingen van onder meer Wang Wenxing, Guo Zheng en Zhang Dachun: allemaal schrijvers die in het Westen volkomen onbekend zijn, maar in eigen land een status hebben die vergelijkbaar is met die van Cees Nooteboom of Arnon Grunberg bij ons.

Maar de Nederlandse markt is kleiner, wat de uitgevers ongetwijfeld voorzichtig maakt. Vrijwel elke Nederlandse uitgever heeft wel een Chinees boek in zijn fonds, maar meestal blijft het bij één titel. Zelfs de verkoop van Nobelprijswinnaar Gao Xingjian bij Meulenhoff heeft geen zoden aan de dijk gezet, en zijn Nederlandstalige oeuvre is dan ook beperkt gebleven tot twee boeken. De Geus is de enige uitgeverij die wel een klein Chinees fonds heeft opgebouwd, met namen als Han Shaogong, Su Tong, Yu Hua en Pai Hsien-yung. Zij vormen, met anderen, het summum van de Chinese literatuur, maar worden in Nederland nauwelijks opgemerkt.

Wat wel wordt opgemerkt zijn boeken als Jung Changs Wilde zwanen (1992) en Lulu Wangs Het Lelietheater (1997), die strikt gezien niet onder de Chinese literatuur vallen, omdat ze niet in het Chinees zijn geschreven, maar in het Engels en het Nederlands, door schrijfsters die hun vaderland op dat moment al enige tijd hadden verlaten. Beide boeken verhalen de lotgevallen van een meisje tijdens de Culturele Revolutie in China en geven en passant veel uitleg over de Chinese geschiedenis, maatschappij, cultuur et cetera. Voor de Chinese lezer zijn ze daarom weinig interessant.

Door het succes van deze boeken lijkt de Nederlandse markt zich te zijn gaan richten op boeken van vrouwen over sterke vrouwen. Vaak gaan ze over een historisch bekende vrouw die zich door een woelige tijd heen sleept. Zo verschenen er de afgelopen jaren maar liefst drie boeken over Tzu Hsi, de laatste keizerin van China, één over een andere keizerin, een roman gebaseerd op het waar gebeurde verhaal van een zeventiende-eeuwse vrouw, en een boek over de Chinese kunstenares Pan Yuling. Dit laatste boek werd overigens geschreven door de niet-Chinese Jennifer Cody Epstein, maar volgt precies hetzelfde patroon. De titels, omslagen en licht romantische invalshoeken zijn vrijwel uitwisselbaar.

Lijnrecht tegenover dit soort romans, die vooral de bekende clichébeelden van het oude China moeten oproepen, staat een andere categorie van opnieuw vrouwelijke auteurs: hippe jonge schrijfsters uit China zelf, zoals Mian Mian, Wei Hui en Yin Lichuan, met romans over het (post)moderne, wilde stadsleven, waarin drank, drugs en seks de boventoon voeren. Zelfs de tamelijk brave autobiografie van het pubermeisje Chun Sue werd in het Nederlands vertaald.

Deze vrouwentrend bewijst nog maar eens dat de meeste lezers en uitgevers vooral het bekende zoeken: het glorieuze keizerrijk van weleer, het land van de communistische dictatuur, het land van de economische boom – dat is waar een Chinese roman over hóórt te gaan. En die bekende verhalen werken des te beter als ze worden getoond vanuit het perspectief van een onafhankelijke vrouw die tot wasdom komt.

Gezien het stof dat sommige van de genoemde boeken in China of internationaal hebben doen opwaaien, is het op zichzelf een goede zaak dat ze ook bij ons verschijnen, maar het is jammer dat er daarnaast niet wat meer ruimte is voor hedendaagse auteurs die een ander geluid laten horen. Shi Tiesheng bijvoorbeeld, die in China erg geliefd is vanwege zijn openhartige stijl en filosofische inslag en wiens werk juist stilte ademt; Can Xue, bekend om haar surrealistische, droomachtige vertellingen; Chen Cun, wiens beschrijvingen van onbeduidende feiten en mensen impliciet een bijtende analyse van de hedendaagse maatschappij en de verhoudingen tussen man en vrouw behelzen; Ge Fei, met zijn bevreemdende herscheppingen van ervaringen uit de grote stad en zijn eigenzinnige bewerkingen van klassieke Chinese teksten; of Jia Pingwa met zijn subtiele aandacht voor plaatselijke tradities en de cultuur van het platteland.

In principe hebben Nederlandse uitgevers wel toegang tot het werk van deze schrijvers (overigens juist een overwegend mannelijk gezelschap!). Dat wordt namelijk wel vertaald in het Frans, Engels en Duits, en geregeld staan er verhalen van hen in Het trage vuur, tijdschrift voor Chinese literatuur. Misschien speelt het Nederland parten dat er weinig literair vertalers uit het Chinees zijn (een kwestie van kip en ei) en dat we nog geen echte vertaaltraditie vanuit het Chinees hebben. De laatste jaren lijkt daar enige verandering in te komen, maar blijkbaar weten veel uitgevers nog niet de weg naar die paar kenners nog niet te vinden en volgen ze dus maar de Amerikaanse markt. In het slechtste geval gebeurt dat zelfs inclusief doorvertaling van de Amerikaanse vertaling, zoals bij de topschrijver Mo Yan, met alle fouten en stilistische vervlakkingen van dien.

Volgend jaar is China eregast op de Frankfurter Buchmesse. Het wachten is op de Chinese schrijver die als een García Márquez zijn nationale literatuur in één keer op de wereldkaart kan zetten – en op een uitgever die zich durft op te werpen als ambassadeur van die literatuur, zoals het goede oude Meulenhoff dertig jaar geleden met de Zuid-Amerikanen deed.

In NRC Handelsblad.
Mark Leenhouts, Chinese literatuur van nu. Aards maar bevlogen. De Geus, 208 blz.

Chinezen excelleren in het omzeilen van obstakels

We weten te weinig van de denkbeelden van vooraanstaande intellectuelen in China. Dat zegt de jonge Britse mondialiseringsdenker Mark Leonard, auteur van het succesvolle Waarom Europa de 21ste eeuw zal domineren. Met zijn nieuwe boek wil hij voorzien in die lacune door de explosieve ontwikkeling van de nieuwe wereldmacht China te bekijken met Chinese ogen: What does China think?

Het overzichtslijstje van ‘dramatis personae’ achter in zijn boek maakt direct duidelijk dat hij ons niet de eerste de besten voorschotelt. Zheng Bijian is een van de raadgevers van president Hu Jintao, Zhang Weiying een van China’s beroemdste economen, Yan Xuetong een van de bekendste Chinese denkers over internationale vraagstukken, en dan staan er nog een dozijn andere belangrijke intellectuelen in.

Op heldere wijze beschrijft Leonard verschillende denkbeelden die in China gangbaar zijn, waarbij hij uiteenlopende vergelijkingen maakt met onder meer het werk van Kafka, Gulliver’s travels en de film The Godfather. Leonard weet zijn fascinatie voor het immense China met zijn vele, soms tegenstrijdige ontwikkelingen goed over te brengen en heeft een dun maar onderhoudend boekje geschreven, waarin dilemma’s als de economische groei, de enorme milieuvervuiling, de groeiende kloof tussen rijk en arm en de grote werkeloosheid in vliegende vaart de revue passeren.

Veel van het gedachtegoed en de bijbehorende experimenten die Leonard naar voren brengt zullen voor de meeste Europeanen verrassend zijn. Zo is het wel algemeen bekend dat China’s grote economische groei van de laatste decennia is begonnen, onder invloed van ‘Nieuw Rechts’, met de inrichting van enkele zogeheten Speciale Economische Zones, kleine gebieden binnen het communistische systeem waar economische groei de voorrang kreeg en vrije marktwerking werd aangemoedigd. Maar slechts weinigen zijn ervan op de hoogte dat de megastad Chongqing (met een agglomeratie van 30 miljoen inwoners!) op basis van ideeën van bekende linkse intellectuelen openbare hoorzittingen houdt waar belangrijke regels die de plaatselijke overheid wil doorvoeren eerst aan de bevolking worden voorgelegd.

Toch leiden dat soort wetenswaardigheden uiteindelijk niet tot een radicaal ander begrip van China. Het ‘Chinese model’ dat bij Leonard naar boven komt drijven is dat van een land dat volop experimenteert met allerlei ideeën zonder het centrale, communistische systeem grondig aan te passen of te vervangen – zoals het Westen zo graag zou zien gebeuren.

De werkwijze van China doet een beetje denken aan de ondoorgrondelijke, glimlachende Chinees, die geen directe confrontatie aangaat, maar een weg zoekt langs het voorliggende ‘obstakel’ om zijn doel te bereiken.

Leonard wijst erop dat China op internationaal niveau precies zo handelt. Het wedijvert bijvoorbeeld niet met Amerika om de ‘harde’ militaire macht, maar probeert via een sterke ‘zachte macht’, die van de diplomatie, om Amerika heen te werken. China heeft het bondgenootschap van de Shanghai Five opgericht (met Rusland, Kazachstan, Kirgizistan en Tajikistan) om de handel en veiligheid met zijn buurlanden te regelen en in 2004 heeft het land een oproep gedaan om een ‘ASEAN-China Free Trade Area’ in te richten met de tien kleine ASEAN-landen plus de giganten Japan en Zuid-Korea – een soort Oost-Aziatische equivalent van de Europese Unie. Door dit soort bondgenootschappen krijgt China steeds meer zeggenschap in de wereld, met als gevolg dat het Westen, en met name de VS, minder vaak zijn zin kan doordrijven.

Maar dat de grootmacht China zodoende steeds meer een spelleider van de wereldorde wordt, is bepaald geen wereldschokkend inzicht. En dat geldt evenzeer voor Leonards conclusie dat China zich voorlopig niet zal transformeren tot een democratie naar het voorbeeld van de Verenigde Staten (‘a flat world’) of van Europa (‘liberal multilateralism’). China ontwikkelt zich juist steeds meer tot een ‘beschaafde dictatuur’, een staat met een open economie en een gesloten politiek systeem dat zijn burgers enige zeggenschap en betrekkelijke sociale zekerheid biedt – een beetje naar voorbeeld van Singapore.

Dat is de paradox van What does China think?. Als scherpzinnig overzicht van ontwikkelingen die al algemeen bekend zijn, is het boekje zonder meer geslaagd, maar juist het originele uitgangspunt – het geven van een inside blik – levert teleurstellend weinig nieuwe inzichten op. Zou dat komen doordat Leonard geen Chinees kent en dus afhankelijk is van Engelstalig materiaal?

Recensie in NRC Handelsblad van:
Mark Leonard: What does China Think? Harper Collins, 164 blz.

En de wolven keken de dood kalm in het gezicht

De wolf en de zeven geitjes, Roodkapje, De drie biggetjes, Peter en de wolf – al van kleins af aan worden kinderen aangespoord om een angst voor wolven te ontwikkelen. Dat de stichters van Rome zouden zijn grootgebracht door wolven, net als Mowgli uit het Jungleboek, lijkt daar weinig aan te veranderen.

Hoe cultuurgebonden die wolvenangst is, blijkt uit de roman Wolventotem, van de tot voor kort onbekende Chinese auteur Jiang Rong. Op de steppen van Mongolië, waar het verhaal zich afspeelt, durven kinderen zowaar een wolvenhol in te kruipen om een nest welpen te roven, zonder zeker te weten of de moeder zich niet ook nog in het hol bevindt.

In tegenstelling tot landbouwvolkeren, die de wolf als een groot kwaad zien, vereren de Mongoolse nomaden de wolf van oorsprong als een voorouder. Uit dankbaarheid en respect wordt het lichaam van een overleden Mongoliër dan ook niet begraven, maar op veilige afstand van het kamp achtergelaten voor de wolven.

Het leven met de wolven wordt liefdevol beschreven door Jiang Rong, pseudoniem van een professor in de politieke economie die net als de hoofdpersoon in Mongolië heeft gezeten tijdens de Culturele Revolutie. Jiang zet een bij vlagen fascinerend beeld neer van de wolven zelf, die bewondering afdwingen door de manier waarop ze met verschillende roedels samenwerken om een kudde gazellen of paarden aan te vallen Of door de manier waarop een moeder haar nest verdedigt. Tegelijkertijd is Wolventotem een aanklacht tegen het Chinese landbouwvolk, dat de ondergang van de steppe en de nomadische cultuur heeft bewerkstelligd.

Maar de liefde van Jiang voor het oorspronkelijke Mongolië en de goedbedoelde boodschap kunnen deze lijvige roman niet echt staande houden. Daarvoor is de vertelling te naïef en geromantiseerd – elke vorm van literaire brutaliteit ontbreekt. De hoofdpersonen zijn stereotypen (een ‘pure’, wijze Mongoliër, een domme Chinese machthebber, een naïeve maar goedwillende Chinese student). In zijn bloemrijke beschrijvingen van het steppelandschap vervalt Jiang algauw in herhaling, en de verpersoonlijking van de wolven wordt al te ver doorgedreven (‘ze offerden hun leven op, door wraak geobsedeerd, en keken de dood kalm in het gezicht’).

De reden om het boek hier te lande in omloop te brengen is ongetwijfeld dat de uitgever hoopt mee te liften op de enorme hype die in China rondom het goed gepromote boek is losgebarsten toen het in 2004 verscheen. Inmiddels zouden er zo’n vier miljoen exemplaren zijn verkocht – maar er doen verhalen de ronde dat de Chinese uitgever het boek zelf in groten getale heeft opgekocht om de verkoop te stimuleren.

Recensie in NRC Handelsblad van:
Jiang Rong: Wolventotem. Vertaald uit het Engels door Daniëlle Alders, Marion Drolsbach, Susan Ridder, Jaap Sietse Zuierveld en Selma Bakker. Prometheus, 447 blz.

Groei, groei en groei alleen

‘Wij hebben nooit waarde gehecht aan ingenieuze goederen, noch hebben wij enige behoefte aan producten van uw land.’ Dat schreef de Chinese keizer Qianlong begin negentiende eeuw aan de Britten, die er op gebrand waren handelsbetrekkingen met China aan te knopen. De Britse diplomaat die er voor die missie op uit was gestuurd faalde volkomen, omdat hij weigerde, zo gaat het verhaal, de kowtow voor de keizer uit te voeren, dat wil zeggen zich negenmaal languit op de grond te werpen en daarbij het voorhoofd op de grond te slaan.

De anekdote is te vinden in het vermakelijke boekje Dat is Chinees voor mij van Peter Ho. Zonder al te diep te gaan, belicht Ho de filosofie, geschiedenis, familieverhoudingen en sociale gewoonten van met name het traditionele China. Al is de kowtow definitief verleden tijd, toch is de sterke hiërarchie waar de Brit tegenaan liep in de communistische marktmaatschappij nog duidelijk aanwezig. Een Chinese werknemer zal zich nog altijd zelden eerlijk uitspreken tegen zijn baas.

Ho maakt vooral inzichtelijk hoe traditionele, met name confucianistische waarden nog steeds doorklinken in de moderne maatschappij, maar de huidige politiek laat hij grotendeels buiten beschouwing. Dat is jammer, want als expert op het gebied van Chinese plattelandsontwikkeling, milieu en de daaraan gerelateerde beleids- en sociaal-economische vraagstukken zou juist hij daarop een goed licht kunnen werpen.

Garrie Van Pinxteren, tot 2006 correspondent in China voor NRC Handelsblad en momenteel voor de NOS, brengt in China. Centrum van de wereld wel de maatschappelijke, politieke en economische ontwikkelingen in kaart, zonder persoonlijk een oordeel te vellen. Haar gesprekken met de meest uiteenlopende mensen – Chinese zakenlui, journalisten, rechtsactivisten, fabrieksarbeiders, een arts, dorpsonderwijzer, professor, operadirecteur et cetera – laten de verschillende dilemma’s van het moderne China zien, waarbij steeds weer blijkt hoe de communistische staat de touwtjes voorlopig stevig in handen houdt.

Ondanks hun verschillende invalshoeken vullen de twee boeken elkaar mooi aan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het onderwerp van de internationale betrekkingen. Bij Ho lezen we dat Europese landen, waaronder Nederland, al sinds het einde van de achttiende eeuw de Chinese markt willen veroveren. Ze onderwiepen zich in eerste instantie gedwee aan de Chinese regels: zo was er destijds maar één haven opengesteld, moest de handel tussen oktober en maart plaatsvinden en was het leren van Chinees strafbaar. Een kleine eeuw en vele oorlogen later waren de machtsverhoudingen totaal omgedraaid en werd China gedwongen tot vernederende verdragen.

Van Pinxteren suggereert dat in de huidige internationale betrekkingen de Chinese regering de regie voert. Net als in de tijd van keizer Qianlong is er nog altijd weinig behoefte aan producten uit het buitenland: de export vanuit China is vele malen groter dan de import, en van de buitenlandse ondernemers die volop van China’s groei willen profiteren, wordt kennisoverdracht geëist (kennis geeft immers de macht voor de toekomst). Elke interventie in het politieke beleid wordt afgewezen, en in hun winstbejag kijken westerse bedrijven niet al te nauw. Het zijn veelal bedrijven als Google, Yahoo en Microsoft die China helpen bij het uitoefenen van de internetcensuur, die echt niet alleen maar tegen sekssites is gericht.

Anderzijds merkt Van Pinxteren op dat China nieuwe arbeidswetten aan het opstellen is die arbeiders meer bescherming bieden. Die wetten zullen de arbeid duurder maken en daarom oefenen juist sommige buitenlandse bedrijven grote druk uit om ze tegen te houden, door te dreigen hun activiteiten naar andere landen te verplaatsen waar de productiekosten wél laag blijven.

Daarmee belandt China in een lastig dilemma. Zonder westerse investeerders is er geen economische groei en zal een nog groter gedeelte van de bevolking werkeloos zijn, met grote sociale instabiliteit als gevolg. Tegelijk zorgt de industriële explosie voor een toenemend aantal ernstige milieurampen, maar het beter handhaven van de bestaande milieuwetgeving zou de productiekosten van de westerse bedrijven opnieuw doen stijgen, en daarmee de kans op hun verdwijning naar het buitenland – een vicieuze cirkel.

De vraag is in hoeverre China zelf iets kan en ook wil gaan doen om die cirkel te doorbreken. Gaat de economische groei China echt boven alles zodat het land in deze gevaarlijke omhelzing met het buitenland blijft? Over dergelijke moeilijke vragen kan ook Van Pinxteren uiteraard geen uitsluitsel geven, maar ze wijst erop dat China inmiddels zelf zonder scrupules in Afrika, Zuid-Oost Azië en Zuid-Amerika investeert, waaronder in landen met dictatoriale bewinden die het Westen boycot.

China’s standpunt in dezen is in alle gevallen hetzelfde: net zoals het geen bemoeienis van anderen in de eigen politiek duldt, wil het zich niet in de politiek van andere landen mengen, het wil die niet, zoals Amerika, de eigen ideologie opleggen, maar er als gelijkwaardige partners mee samenwerken. En onder dat mom van gelijkwaardigheid slaat China zijn slag.

Veel Chinezen met een beetje geld die hun dromen in eigen land niet kunnen waarmaken, trekken nu naar de desbetreffende derdewereldlanden (in 2005 werkten 82.000 Chinezen in Afrikaanse landen). Daar beginnen ze, aldus Van Pinxteren, eigen bedrijfjes die de plaatselijke winkeltjes verdringen, óf ze werken voor grote Chinese bedrijven, die voor de Chinese groei noodzakelijke olie, koper, nikkel, tropisch hardhout, maar ook sojabonen en rijst in China importeren. Kennisoverdracht is er meestal niet bij, zodat de plaatselijke bevolking weinig baat heeft bij deze Chinese aanwezigheid, terwijl de grondstoffen van het land wel uitgeput raken.

Recensie in NRC Handelsblad van:
Peter Ho: Dat is Chinees voor mij. De Geus, 192 blz.
Garrie van Pinxteren: China. Centrum van de wereld. Balans, 240 blz.

Het beeld van Mao gaat aan gruzelementen

Wat zoeken wij in een buitenlandse literatuur zoals de Chinese, die zover van ons af staat? Iets ondefinieerbaars maar ‘typisch Chinees’ blijkbaar, want vaak vragen lezers van moderne Chinese literatuur zich een beetje teleurgesteld af ‘wat er nou Chinees is aan dit verhaal’.

Boeken als Lulu Wangs Het lelietheater verkopen waarschijnlijk juist zo goed omdat ze aan de verwachting van ‘het Chinese’ beantwoorden. Ze laten het andere, het exotische zien in de vorm van belangrijke historische gebeurtenissen, aangevuld met een flinke dosis couleur locale.

De roman Dien het volk van Yan Lianke, een vooraanstaand schrijver in China, heeft ook zo’n gebeurtenis tot inzet: de Culturele Revolutie, die het verhaal meteen in een karakteristieke tijd en ruimte plaatst en het boek de gezochte ‘Chineesheid’ verleent. Maar Dien het volk is geen roman om bij weg te dromen, het is een satire waarin Mao Zedong en de Culturele Revolutie op de hak worden genomen.

De belastering van Mao en de beschrijvingen van vrije seks waren een paar van de redenen waarom het boek in China verboden is, zoals de cover ons opzichtig duidelijk maakt. Ook die morele en politieke veroordeling staat garant voor een inkijkje in de exotische cultuur: een waarde die daar hoog in het vaandel staat, wordt kennelijk geschonden. Bovendien heeft het schandaal zelf natuurlijk een magnetische aantrekking; zo vond deze roman in China via internet alsnog een miljoenenpubliek.

Het verhaal volgt een kortstondige maar stormachtige, buitenechtelijke liefdesrelatie. Op het hoogtepunt daarvan verbrijzelen de geliefden een Mao-beeld en andere revolutionaire insignes. Die oneerbiedige acties ontaarden in een strijd wie van de twee zich het meest contrarevolutionair durft te tonen om daarmee te bewijzen dat zijn liefde het sterkst is.

Dat op zich interessante gegeven is erg cultuurgebonden en voor Chinezen veel humoristischer en choquerender dan het voor Nederlandse lezers waarschijnlijk zal zijn, omdat Mao voor ons weinig of geen status heeft. De wurgende greep van een relatie die tot gevaarlijke handelingen leidt, zou wél spanning voor de Nederlandse lezer kunnen creëren, maar dat element wordt in de roman helaas nauwelijks uitgewerkt.

Daarmee blijft het boek hangen in de nationale achtergrond van waaruit het is ontstaan, want de wijze waarop Yan alles beschrijft is weinig inspirerend. De ontwikkeling van de relatie wordt rechtlijnig gepresenteerd in clichématige beelden en platitudes (‘hij wist nog niet dat de hoogste vreugde altijd de diepste smart brengt’). Zo lijkt er voor deze in China opzienbarende roman internationaal toch geen bijzonder florissante toekomst weggelegd.

Recensie voor NRC Handelsblad van:
Yan Lianke: Dien het volk. Vertaald uit het Chinees door Mark Leenhouts. Podium, 191 blz.