Een koninkrijk van glas

Het gebeurt niet elke dag dat er een moderne Chinese klassieker wordt vertaald. Jongens van glas, de enige roman van Pai Hsien-yung, is er zo een. De mooie Nederlandse titel verwijst naar de ‘glazen gemeenschap’, zoals de homoscene in Taiwan wordt genoemd, en waarvan dit boek uit 1983 de allereerste literaire getuigenis was.

De hoofdrolspelers zijn homojongens die zich prostitueren om de kost te verdienen. Toch is dit geen ‘homo-erotische roman’, zoals de flaptekst beweert. Seksscènes komen er niet in voor, sterker nog, het boek gaat eigenlijk niet eens over homoseksualiteit als zelfstandig verschijnsel.

Weliswaar is Blue Boy, de hoofdpersoon, een jongen die in de glazen gemeenschap belandt als hij vanwege ‘onzedelijk gedrag’ van school is verwijderd en door zijn vader uit huis gejaagd. En parallel aan zijn verhaal loopt dat van zijn vrienden en voorgangers in het koninkrijk van het Nieuwe Park, waar ‘geen dagen, alleen nachten’ zijn.

Maar de ware inzet van het boek is de problematische verhouding van de jongens met hun vader, die hen heeft verstoten vanwege hun seksuele geaardheid. Ze komen buiten de gemeenschap te staan waar ze tot dan toe deel van uitmaakten, en vanaf dat moment wordt hun leven volledig beheerst door de zoektocht naar liefde, geborgenheid en zelfrespect.

Pai richt zich daarbij vrijwel volledig op het gevoel van verlorenheid waartoe het conflict tussen vader en zoon leidt, zonder een van beiden te veroordelen: zowel vader als zoon lijdt onder de breuk. In een ingetogen stijl zonder sentimentalisme, die de gebeurtenissen voor zichzelf laat spreken, en met hier en daar een vleugje humor, toont Pai hoe een maatschappelijk systeem mensen in een bepaalde rol dwingt.

In de Chinese traditie is die dwang onlosmakelijk verbonden met het sterk moralistische confucianisme, waarin onvoorwaardelijk respect voor de ouders een belangrijke plaats inneemt. Tegen die achtergrond en die van het alledaagse leven in Taiwan in de jaren zestig en zeventig – de armoede, de avondklok, het militarisme, de relatie met China, de corruptie en het belang van persoonlijke betrekkingen om iets te bereiken – krijgt de strijd van Blue Boy tegen de eenzaamheid dimensie.

In de jaren negentig, toen de Taiwanese samenleving steeds democratischer en kapitalistischer werd, groeide Jongens van glas uit tot een waar cultboek, en in 2003 werd er een razend populaire televisieserie van gemaakt, waarin uiteraard vooral de homoseksualiteit werd benadrukt. Zo’n interpretatie is kenmerkend voor het huidige extraverte tijdsgewricht, maar met de verborgen, innerlijke wereld van het boek heeft het weinig meer te maken. Glas is snel gebroken.

Recensie in NRC Handelsblad van:
Pai Hsien-yung: Jongens van glas. Vertaald door Mark Leenhouts. De Geus, 412 blz.

Keizer op een koord

Macht en vrijheid, ze houden de wereld gaande. Zo ook de wereld van Duanbai, die op zijn veertiende onverwachts, in de plaats van zijn oudere halfbroer, op de troon belandt van het ooit zo fiere keizerrijk Xie. De Chinese auteur Su Tong, in Nederland bekend van Rijst, Drie lantaarns en De rode lantaarn (waarop Zhang Yimou zijn film Raise the Red Lantern baseerde), laat de keizer zijn relaas doen in de roman Mijn leven als keizer, die net in vertaling is verschenen.

Het boek lijkt een waar gebeurd verhaal te vertellen, inclusief zogenaamde correcties of aanvullingen van Duanbai op de Geheime hofgeschiedenis van Xie, maar dat is schijn: Duanbai en het keizerrijk Xie hebben in werkelijkheid nooit bestaan en Su Tong waarschuwt zelf dan ook in zijn voorwoord dat hij zich heeft willen overgeven ‘aan een zorgeloze zwerftocht door mijn innerlijke wereld. Ik wilde me onder-dompelen in duizend jaren Chinese cultuur.’ Het resultaat is een zinderende roman, die ons een paradoxaal beeld van macht en vrijheid biedt.

Al direct na zijn troonsbestijging laat de bangelijke keizer het landsbestuur, waar hij niks van begrijpt, maar al te graag over aan zijn heerszuchtige grootmoeder. Uit machtswellust zijn zij en de meeste andere personages in het boek tot alles in staat, en Duanbai leert snel bij: het laten uitrukken van de tongen van de verstoten concubines die zijn nachtrust verstoren is maar het begin – de almachtige keizer heeft immers de vrijheid om te doen wat hij wil? Maar pas wanneer hij na acht jaar wordt afgezet, leert Duanbai echte vrijheid kennen. Dan kan hij zijn lang gekoesterde droom om koorddanser te worden vervullen en geleidelijk aan wordt Duanbai ‘menselijker’; als ‘Keizer van het Koord’ krijgt hij het inzicht in de wereld en in zijn leven dat hem als echte keizer ontbrak.

Tegen de achtergrond van een rijk in verval worden de hofintriges met hun wreedheden breed uitgesponnen. Die zijn huiveringwekkend maar worden toch haast achteloos verteld. Duanbai zelf lijkt vaak een toeschouwer, en alleen als iets hem persoonlijk raakt, is hij soms in staat actie te ondernemen. Dat is vaak frustrerend voor de lezer, maar het past wel goed bij het perspectief van de naïeve keizer die te jong op de troon is gezet. Tegelijk is het ook typisch voor het werk van Su Tong, die sadistische trekjes als een essentieel en onomkeerbaar onderdeel van het maatschappelijke leven lijkt te zien. Hij is niet de enige.

Recensie in NRC Handelsblad van:
Su Tong: Mijn leven als keizer. Vertaald door Mark Leenhouts. De Geus, 320 blz.

Een braaf jongetje

Grote borsten, brede heupen is de titel van Mo Yan’s vuistdikke roman uit 1995 die zojuist in Nederlandse vertaling is verschenen. De titel contrasteert nogal met de omslag van het boek, waarop een close-up staat van een braaf, welgevoed en elegant gekleed Chinees jongetje dat een beetje wijsneuzig schalks omhoog staart. Bedoeld om het overwegend vrouwelijke lezerspubliek in Nederland te lokken? Ongetwijfeld, maar helemaal onzinnig lijkt het jongetje ook weer niet. Met een beetje goede wil kunnen we er de zoon in zien waar de vrouw van de grote borsten en brede heupen zolang naar heeft verlangt.

Deze vrouw, Shangguan Lu, is de spil van het hele boek. Na zeven dochters baart zij een tweeling, Yunü en Jintong, oftewel Jade Meisje en Gouden Jongen, de bastaardkinderen van de plaatselijke Zweedse pastoor die al jaren in het dorp woont. Maar al snel wordt duidelijk dat Jintong allesbehalve het hartveroverende schatje van het omslag is. Tot aan zijn puberteit leeft hij van moedermelk, iets anders kan zijn maag niet verdragen. Hij groeit op tot een volkomen ruggengraatloze persoon, die zijn hele leven geobsedeerd blijft door de vrouwenborst, een wereldvreemde die door bijna iedereen geminacht wordt.

We zouden naar goed Chinees gebruik in dit gegeven een maatschappijkritiek kunnen lezen. Shangguan Lu, een sterke vrouw die alle ellende weet te overleven, symboliseert het traditionele China en haar nakomelingen verbeelden het China van de twintigste eeuw, die in het teken van de verhouding met het Westen staat. Met dat China is het niet best gesteld: van Chinese mannen krijgt Shangguan Lu alleen dochters, wilskrachtige dochters die hun eigen lot in handen nemen, maar met wie het stuk voor stuk slecht afloopt en die lang voor het einde van het boek allemaal dood zijn. Haar kleindochters vergaat het al net zo. De tweeling van de Zweed is zwak: het meisje is blind en ook zij sterft, terwijl de jongen zich niet staande kan houden in de wereld en zijn hele leven afhankelijk is van anderen.

Met Shangguan Lu, haar kinderen en kleinkinderen doorlopen we zo ongeveer de hele twintigste eeuw. We beginnen met de Japanse invasie en eindigen met de snelle economische bloei in het begin van de jaren negentig. Die geschiedschrijving is op het clichématige af naïef en geromantiseerd: opnieuw komen het voetafbinden, de Japanse afslachtingen, het eten van mensenvlees tijdens de Culturele Revolutie enzovoort aan bod. Ongetwijfeld kunnen de smeuïge veldslagen en de afschrikwekkende gruwelen als een moderne soap vele lezers onderhouden. Men kan opgaan in de lotgevallen van de personages, die worden verscheurd door liefde, haat, verraad, hebzucht en verlangen. Voor wie wat meer zoekt in een boek stelt Mo Yan, toch een van de betere hedendaagse schrijvers van China, met deze roman nogal teleur. Hij blijft meestentijds hangen in een enorme stroom van beeldrijke beschrijvingen, die zijn vertelling kleur moeten geven; hij lijkt gehaast en laat zich er weinig aan gelegen liggen om zijn lezers een origineler perspectief te bieden op het alom bekende historische materiaal. Zo lijkt het brave jongetje van het omslag uiteindelijk op een andere manier bij het boek te passen: beide zijn er om te behagen – maar bij een literair werk zou je als lezer toch in ieder geval af en toe op scherp willen worden gezet.

Grote borsten, brede heupen is een wervelstorm, waarin de ene gebeurtenis op de andere volgt en voor- en tegenspoed elkaar in een rap tempo afwisselen. Alleen, waar een wervelstorm in zijn centrum volkomen stilte kent, is hier nergens plaats voor rust – wellicht moet dat de twintigste eeuw kenmerken… Toch zijn het juist de stilte en de traagheid waarmee Mo Yan in verhalen als de ‘De kattenfokker’ en vooral ‘Droge rivier’ (in respectievelijk nummer 6 en 7 van Het trage vuur) de aandacht van de lezer weet vast te houden. Verhalen waarin hij de tijd neemt voor zijn onderwerp en het op een niet-voorspelbare manier uitwerkt.

Af en toe komt er een krachtiger Mo Yan te voorschijn in Grote borsten, brede heupen, bijvoorbeeld in de humoristische scène waarin moeder Shangguan Lu zich ineens voor de verzorging van vijf kleinkinderen gesteld ziet en ze in haar wanhoop stuk voor stuk onder de uiers van geiten legt – wat overigens ook de oplossing blijkt om Jintong van zijn moeders borst af te krijgen. Sterk is ook de episode in de vogelkwekerij, waarin Mo Yan zeer treffend de moderne (Chinese) ondernemingen die alles tot handelswaar reduceren aan de kaak stelt. Zo heeft een onderdeel van de vogelkwekerij als eerste missie het verzamelen van zeldzame vogels om hun uitsterven te voorkomen, waarna missie twee luidt: de wereld bedienen in zijn grenzeloze lust naar exotisch eten! Ook de feeks die de kwekerij leidt vormt een mooi prototype van de moderne Chinese vrouw waarover Chinese mannen zich graag beklagen. Beperkte Mo Yan zich maar tot taferelen van dat kaliber.

Recensie in Het trage vuur 25 van:
Mo Yan: Grote borsten, brede heupen. Vertaling uit het Engels door Hans van Cuijlenborg, Karin van Gerwen en Edzard Krol. Bert Bakker. 2003, 647 blz.

Hongeren naar erkenning

Een meisje van bijna achttien jaar loopt van school terug naar huis en voelt dat iemand haar aanstaart. Het is een bekend gevoel: al vanaf haar kindertijd wordt ze achtervolgd door een onbekende man, wiens gezicht ze nooit kan zien. Toch was ze niet bang dat de man haar zou verkrachten, ondanks de talloze verhalen die daarover de ronde deden.

Het meisje is Zesje, de ikpersoon uit Hongerdochter, de tweede roman van de Chinese schrijfster Hong Ying. In haar debuutroman Zomer van verraad (1997), die zich afspeelde tijdens en na de gebeurtenissen op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989, stond het gebrek aan liefde en de voortdurende zoektocht daarnaar centraal, en dat thema zien we in deze autobiografische tweede roman terugkeren. De titel Hongerdochter zegt het al. Hij verwijst naar de geboorte van Zesje in de tijd van de grote hongersnood in China (begin jaren zestig) tijdens de Grote Sprong Voorwaarts, maar meteen al in de eerste bladzijden wordt duidelijk dat het boek vooral draait om een andere honger: die naar ouderlijke liefde en genegenheid.

Zesje voelt zich buitengesloten van het gezin, met name tussen moeder en dochter is er nauwelijks communicatie mogelijk. Haar leven wordt beheerst door de vraag: ‘Waarom voel ik me altijd overbodig?’ Op haar achttiende verjaardag geeft haar moeder haar het antwoord. Zesje blijkt een bastaardkind te zijn, en de man die haar al die jaren aanstaarde is haar echte vader. Het boek werkt naar die ‘ontknoping’ toe; in vijfentwintig pagina’s wordt het vervolg verteld. Voor de lezer die die ontknoping al vanaf de eerste pagina’s zag aankomen, blijft alleen het verhaal over van een meisje dat wel erg ingenomen is met zichzelf en zwelgt in zelfbeklag. Zesje vindt zichzelf zoveel gevoeliger, zo anders dan iedereen om haar heen. Alles draait om haar persoontje, de andere personages blijven vrijwel oningevuld.

Ergens in het boek vertelt Zesje dat haar oudste zus wel een boek had willen schrijven over haar eigen ervaringen, ‘om stoom af te blazen, om zich te beklagen over haar oneerlijke lot.’ Dat is precies wat Hong Ying in Hongerdochter heeft gedaan. Het boek is daarmee autobiografisch, maar nog geen ‘autobiografische roman’, zoals het wordt aangeprezen. Ongetwijfeld beseft Hong Ying dat zelf ook, en ze lijkt dit probleem te willen verhelpen door op een heel beeldende manier te schrijven. De beelden zijn echter vaak nogal vergezocht, en soms slaat ze de plank volkomen mis, zoals bijvoorbeeld in de bloedserieus bedoelde passage over haar ontmaagding: ‘Hij duwde mijn stijf tegen elkaar geklemde benen uiteen. Iets naderde me. Toen ik even niet oplette, sloop het als een diefje naar binnen.’

Uiteindelijk heeft Hongerdochter daarom uitsluitend als tijdsdocument enige waarde. Het is opmerkelijk als verslag van de bittere ellende van de stadsmensen uit de lagere bevolkingsgroepen onder het bewind van Mao en laat zien hoe dat zijn neerslag heeft op het leven van een jong meisje. In die zin is Hongerdochter een nuttige aanvulling op Jung Changs Wilde zwanen, de indrukwekkende bestseller die de stroom van Chinese vrouwenautobiografieën op gang bracht. Bij Jung Chang blijven de mensen ondanks alle tegenslagen edelmoedig vechten voor hun idealen, terwijl Hong Ying zeer expliciet de onderkant van de maatschappij beschrijft, waar de mensen vooral bezig zijn met overleven. Voor een roman is dat echter niet voldoende. Het valt daarom te hopen dat Hong Ying nu genoeg ‘stoom af heeft geblazen’ om bij haar volgende boek met meer afstand naar het verleden te kunnen kijken.

Recensie in NRC Handelsblad van:
Hong Ying: Hongerdochter. Autobiografische roman. Vertaald uit het Chinees door Michel Hockx en Hong Yu. Meulenhoff, 272 blz.