Hsia Yu

Bij uitgeverij Voetnoot verscheen onlangs de bundel Als kattenogen met mijn vertalingen van Hsia Yu. Hieronder volgt een kleine selectie uit de bundel.

Hsia Yu (ook wel getranscribeerd als Xia Yu, 1956) mag haar lezer graag verrassen. Ze vraagt: ‘wil je niet samen met mij bij de communisten gaan?’ Ze laat bloed als tandpasta naar buiten spuiten, contrasteert de betrouwbare maandelijkse regelmaat van de vrouw met de haar toegedichte onbetrouwbaarheid, steekt de draak met dichterlijke authenticiteit, die helaas niet per se tot goede gedichten leidt, en antwoordt op de vraag ‘wie ben je’: ‘ik weet alleen dat er een draadje aan mijn trui hangt’. Hsia Yu doorspekt haar werk met eigenzinnige beeldspraak en onverwachte wendingen, die een speelsheid brengen in haar vijf bundels: Memoranda (1984), Buikspreken (1991), Wrijving: onbeschrijfbaar (1995) en Salsa (1999) en Pink Noise (2007). Hieronder een kleine selectie uit Salsa.

VOORWERPEN VANZELF LATEN BEWEGEN

iedere keer denken dat deze keer niet telt
iedere keer denken dat nu niet echt is
een scheurend geluid van zijde in de lucht
zo hard mogelijk naar binnen rennen
en schuilen

door een kiertje gluren
met een klein stemmetje zeggen: ‘volgende keer, oké?’

wanneer alles aan het gebeuren is en tot het bewustzijn doordringt
verwijdert dat bewustzijn het gebeuren
uit het gebeuren
maar om een dag later te kunnen zeggen:
‘eigenlijk’
of:
‘ooit’

iedere keer plechtig denken:
‘de volgende keer telt beslist meer dan deze keer’

waarmee de volgende keer van de volgende keer
wordt gedefinieerd

of het plan opvatten om bij de volgende spurt naar buiten
te roepen:
‘telt niet.’

voorwerpen vanzelf willen laten bewegen
uit ongeduld
wat dan inderdaad ook gebeurt
ziet iedereen vervolgens
een stoel vanzelf aankomen
‘telt nog steeds niet’
zwakjes zeggen
‘zelfs deze telt niet telt niet’

ONBEMANDE PIANO

– voor j.w.

weg
maar nog altijd strelende handen
een pianola
niemand speelt

een strand tussen de sterren
na lang staren in nevelen gehuld

omhelzingen maar hoe
gladde lichamen die als
twee omhelzende dolfijnen die als
twee ijsbergen
samen een vuurzee in gleden

hoe was het gesprek begonnen
plotseling leken al die volkomen
willekeurige steden zo precies
perfect antipodisch
aan de gepasseerde

praten om ineens te voelen dat omhelzen toch beter is
omhelzen om samen de trap af te kunnen lopen
slenteren langs een bioscoop een kaartje kopen
en een film zien om te voelen dat omhelzen machtiger is

zodat tussen al die gelijkwaardige
telkens weer aanvaarde momenten
er eentje duidelijk afsteekt
tegen de andere

BEWOGEN WORDEN

ze zegt /m/
alleen als je heel erg lang niks zegt
kun je dat
zo’n ontzettend lage /m/

ze zegt /m/
en dan beweegt ze niet
wil niet bewegen

die klank brengt geen rimpeling teweeg
in het grijsgroene meer
waarin algen

ze zegt /m/
en dan zegt ze /n/
maar beweegt gewoon niet

iemand roept haar
als een druppel op was
ligt ze in was

een meer afgesloten door was
de bodem licht deinend
maar geen lillende

drilpudding
haar bewogen worden

is in de speaker
bevroren /z/

als iemand haar flink bewasemt
op haar borst of achter haar oor
zal ze ontdooien
vallen

als een dennenappel
horen wij /d/

de in beweging geblazen donshaartjes
trekken eerst een beetje samen
worden dan warm
zetten uit
en buigen

een verlangen om te worden geopend
doordrongen
het bewogen worden

is eindeloos compact en
in te dikken
haast zonder adem
zegt ze /sj/

zonder zich om te draaien
of rond te kijken

wil vallen
almaar verder vallen

IN DE RIJ OM AF TE REKENEN

’t zij zo / ’t is nu eenmaal zo / eenzijdig / opgezegd / ’t zij zo / te laat om er achteraan te gaan / en dan nog zou er niemand te bekennen zijn / het had niet zo moeten zijn / er is vast een beter einde / in een stad als deze / ontmoet je elke dag mensen / vandaag ga ik de hele dag de verkeerde kant op / vergis me in de tijd / de hele dag gaat alles fout / hij rekent als eerste af / zou hij bij de uitgang op me wachten? / klote zeg dit bestaan / of je komt te laat / of je loopt iets mis / klote zeg dit hele leven / het angstaanjagendste is wel dat als je er achteraan gaat er helemaal niemand blijkt te zijn / je snapt helemaal niet dat je hier in deze stomme toestand zit / dat verklaart waarom je niet kunt opstaan / dat verklaart waarom je niet kunt slapen / dat verklaart bepaalde slordigheden in de retorica / geen / wonder / dat / we / allemaal / domweg / langzaamaan / oud / worden / natuurlijk draagt dat bij tot de geestelijke verlichting / ’t helpt opgroeien / maar we lijken allemaal nog onvoldoende opgewonden / onvoldoende onderscheid te maken tussen de tegenstander en onszelf / wat heeft dat voor zin als je je in een voetbalwedstrijd bevindt? / allemaal staan we samen in de rij voor een kaartje en creëren zo een aaneenschakeling / iemand wil voordringen / die moet zeggen sorry mag ik even / in de rij gaan staan om af te rekenen om daar op terug te komen / als iemand weggaat na te hebben betaald / is de volgende in de rij misschien wel verliefd op hem geworden / heel onverwachts / stil blijven staan betekent achteruitgaan je kent het wel / op dat moment ga je niet vooruit / op dat moment ga je niet achter hem aan / wat fijn zou het zijn als we allemaal samen van ouderdom in de rij sterven / als we het hebben over wij allemaal / moeten we aannemen dat we van dingen als groepsreizen houden / hoewel ik / liever alleen met hem ga / de dingen die hij in zijn boodschappenwagentje heeft geladen / stemmen met die in het mijne overeen / dat duidt toch op een mogelijkheid van gezamelijk leven niet dan? / is dat niet mooi? / in verschillende appartementen eten wij hetzelfde ontdooide voedsel / duidt dat niet op bepaalde essentiële persoonlijke voorkeuren? / is dat niet mooi? wij gebruiken dezelfde zeep en eenzelfde zeepbakje / is dat niet mooi? we kunnen onze appartementen verenigen / onze lichamen samenvoegen / waardoor sommige statistieken stijgen / en waardoor andere statistieken dalen / waardoor sommige politieke standpunten worden versterkt / en waardoor andere niet / is dat niet mooi? wij reizen samen / winkelen samen / en hebben maar één stel handen nodig voor het wagentje / is dat niet mooi? waarom houdt hij niet van mij? / precies daar bij de uitgang van de supermarkt / snapt hij niet dat hij het lot van iemand kan veranderen / hij snapt zelfs niet dat hij gelijk ook dat van hemzelf kan veranderen / de grootste overeenstemming van iets met iets anders / om iets te laten gebeuren / het maakt in eerste instantie niet uit wat / maar als hij heeft afgerekend is hij nergens meer te bekennen / en blijf ik staan waar ik sta / door hem moet de wereld weer in twee helften splitsen / die ene best tedere / die best gekwetste / die best vastbesloten / helft / die best verlossing kan krijgen / en die zelf denkt tot meer liefde in staat te zijn / die zonder twijfel / die echt bij mij hoort / ik de andere helft

HAAR EEN FRUITMAND BRENGEN

vandaag was ik ergens waar iemand me zei dat ik voortaan niet meer hoefde te komen / ik zei dat ik er toch ook al niet graag kwam / dat sommigen er wel komen daar heb ik niks mee te maken / ik ging terug naar mijn huurflat en stoomde een vis / een vriend kwam langs en samen aten we de vis / toen we hem op hadden zei hij dat hij sinds kort niet zo lekker in zijn vel zat / zijn werk kwijt / verder de trein naar het zuiden gemist om werk te zoeken / al dat werk kost je moeite en energie en vergalt je hele leven zei hij / dan koop je natuurlijk een huis met een hypotheek en een auto en dan zoek je een vrouw / je krijgt een paar kinderen je vindt het gênant als de kinderen te veel op je lijken als ze niet lijken vind je het ook gênant / we spraken wat over het verschil tussen huisbaas zijn en huurder / en toen deden we het / hij vroeg hoeveel minnaars heb je en ben ik anders / ik zei wat een onzin natuurlijk ben je anders / hij bleef doorvragen hoe anders / ik zei je bent gewoon anders en als je per se wilt weten hoe anders dan zeg ik gewoon oké je bent net zoals zij / dat zie je meteen als je naar me kijkt zei hij / je verwacht hoe dan ook het slechtste zei ik / ja daar word ik rustig van zei hij / we keken samen naar de video van de kleine zeemeermin / hij huilde toen de kleine zeemeermin haar stem kwijtraakte / we bleven onze favoriete passages terugspoelen / aten toen nog een ge¬stoomde vis / ik legde tarotkaarten om te kijken of hij werk zou vinden en hoe het met ons zou gaan / je vindt geen werk zei ik / o nee zei hij / nee je hoeft het niet eens te proberen / wat moet ik dan / je moet niks daar word je rustig van zei ik / gaan we dan trouwen vroeg hij / ook niet zei ik / er klopt niks van die kaarten zei hij hoe weet ik trouwens dat ze de waarheid spreken / dat weet je niet zei ik daar kan ik ook niks aan veranderen / waarom geloof jij ze dan / in die ene seconde dat ik de kaarten leg zei ik berekenen alle causale verbanden sinds het ontstaan van de wereld in het geheim vanzelf de juiste kaart / weg met die hele kosmos zei hij / als de hele kosmos er niet was zouden we hier nu geen kaarten kunnen leggen zei ik / ik had er geen zin meer in en zei ik wil verhuizen / nou leg dan een kaart om te kijken of je een huis kunt vinden zei hij / ik legde een kaart / de kaart zei dat ik een huis zou vinden / vraag dan nog eens of ik er met je kan wonen zei hij / de kaart zei van niet / we deden het nog een keer / we wisten toch niet wat we anders moesten doen / daarna ging hij weg / ik heb hem niet meer gezien sindsdien / misschien gaat het nog anders aflopen maar dat weet ik nu nog niet / een vriendin belde op en zei o ik weet echt niet of hij nou wel of niet van me houdt / hij houdt van je zei ik / hoe weet je dat zei ze / omdat hij niet van mij houdt zei ik / ze hing op / ik legde de kaarten weer / ik wist dat ze zo nog een keer zou bellen om te vragen en hou jij dan van hem / inderdaad belde ze / ik zei ja omdat ik zin had om haar te pesten / ik wist dat ze meteen naar hem zou bellen om te vragen zij houdt van jou waarom jij niet van haar / ze verwachtte dat hij zou zeggen ik hou van haar / ook zij verwacht het slechtste / en wordt daar rustig van / want hoe dan ook houdt niemand van haar / ze had er schoon genoeg van / wij ook / en toen ben ik verhuisd / ik heb haar geen fruitmand gebracht

Shang Ch’in, Ontsnappende hemel

Bij uitgeverij Voetnoot verscheen onlangs de bundel Ontsnappende hemel met mijn vertalingen van Shang Ch’in. Erik Lindner besprak het boek voor De Groene. Hieronder volgt een kleine selectie uit de bundel.

‘Geluk is datgene wat een mens wordt onthouden,’ schrijft Shang Ch’in (ook wel Shang Qin, 1930-2010) in het gedicht ‘Poes door de muur’. Een erg vrolijke uitspraak is dat niet, maar misschien is het wel een van de redenen waarom het idee van ‘ontsnapping’ zo kenmerkend is voor Shang Ch’ins poëzie. Het geluk moet altijd elders worden gezocht. In Shang Ch’ins werk zitten voortdurend mensen of dieren opgesloten, worden handen bevrijd van hun lichaam, en hebben kinderen en dieren een grotere (geestes)vrijheid dan volwassenen omdat ze niet door de rede worden beheerst. Overduidelijk is Shang Ch’in begaan met de mens, de gevangen mens achter slot en grendel van eigen lichaam, geest en leefomgeving. In de wereld van ‘het door mensenhand geschapen zonlicht’, waar rationaliteit, beheersing en overheersing de dienst uitmaken, zondert hij zich af in nacht, schaduw en duisternis. Alleen buiten het licht, buiten de rede, buiten de georganiseerde samenleving, vinden dromen en verbeelding hun weg, bevriezen taferelen voor een enkele seconde, en geven zo een stem aan wat in de marges van het bestaan gedrongen is.

Geboortestreek

De vuurrode zon is gezonken, de bronswitte maan nog niet op, wolken drijven uiteen, mist daalt neer. In de schemering ver van huis, in het nachtelijke geruis van de dichtneervallende mimosabladeren, hoor ik vaag een stem vragen: ‘Waar komt u vandaan?’ Omdat ik doorgaans bang ben mensen in verlegenheid te brengen met de naam van het plaatsje waar ik ben opgegroeid, antwoord ik: ‘Sichuan.’ En alsof ik voorzie dat mijn weldoordachte antwoord misschien nog te veel van hem zal vergen, voeg ik er onmiddellijk een welluidende uitleg aan toe: ‘De plek die land van overvloed wordt genoemd.’ ‘Land van overvloed? Ha ha, u gelooft zeker ook in het paradijs?’ Dat is wel heel sterk! Die kent zelfs Sichuan niet! Dus zeg ik: ‘China.’ Het is toch onmogelijk dat hij dat niet kent. ‘China?’ Maar het lijkt erop dat zelfs dit hem stomverbaasd doet staan en ik verlies stilaan mijn geduld: ‘Dat wat buitenlanders ook wel Cathay hebben genoemd, met een oppervlakte van meer dan elf miljoen vierkante kilmeter, een bevolking van vierhonderdvijftig miljoen mensen, een vijfduizend jaar oude cultuur, een van de vijf oude beschavingen van de wereld…’ ‘Wereld? Wat zijn dat voor weinigzeggende woorden die u bezigt.’ ‘De aarde,’ zeg ik. ‘De aarde! Maar dat is toch amper een plaats, kunt u niet wat concreter zijn?’ ‘Het zonnestelsel!’ Nu ben ik echt kwaad en schreeuw een tegenvraag: ‘En wat mag uw geboortestreek wel niet zijn?’
Zacht, zo zacht als een regenboogstrijkstok over de E-snaar van een zonnecello strijkt, zegt hij: ‘Het heel-al.’

Giraf

Toen de jonge cipier merkte dat de maandelijkse toename van de lengte van de gevangenen bij elke lichamelijke inspectie in de nek zat, rapporteerde hij aan de directeur: ‘Meneer, de ramen zitten te hoog!’ Maar het antwoord dat hij kreeg was: ‘Nee, ze kijken uit naar de tijd.’

De goedhartige jonge cipier kende het gezicht van de tijd niet, wist zijn geboorteplaats niet en had geen idee van zijn verblijfplaats; daarom patrouilleerde en waakte hij elke nacht in de dierentuin, voor het hek van de giraf.

Ontsnappende hemel

Dodengezicht is nooit gezien moeras
Moeras in wildernis is ontsnapping van hemeldeel
Vluchtende hemel is overvloedige rozen
Overstromende rozen is nooit gevallen sneeuw
Niet gevallen sneeuw is tranen in aders
Opwellende tranen is bespeelde luitsnaren
Tokkelende luitsnaren is brandend hart
Verbrand hart is wildernis van moeras

Elektrisch slot

Vannacht waren de straatlantaarns in de wijk waar ik woon weer precies om middernacht uitgegaan.

Terwijl ik mijn sleutels opviste, richtte de vriendelijke taxichauffeur bij het keren zijn koplampen recht op mijn rug, genadeloos tekenden de sterke stralen het gitzwarte silhouet van een man van middelbare leeftijd op de ijzeren deur, totdat ik de juiste sleutel uit de bos had gepakt en hem recht in mijn hart had gestoken; pas daarna reed de vriendelijke taxichauffeur weg.

Ik draaide de sleutel in mijn hart toen met een klik om en trok het ingenieuze metaal er meteen weer uit, duwde tegen de deur en liep resoluut naar binnen.
Al snel was ik aan het donker gewend.

Het studeervertrek der ledigheid

Haar rug met vlechten naar me toegekeerd zei ze tegen me: Breng me alsjeblieft mijn beeltenis terug, ik ben haar verloren in de schemering.

Ik haastte me terug naar de dageraad, ging door de kleine uurtjes, het holst van de nacht, bladerde door het avondrood van gisteren, maakte direct rechtsomkeert, ging opnieuw door het holst van de nacht, de kleine uurtjes, en toen ik met één voet op de rand van de ochtendwolken meende te stappen riep ik haar toe: Gevonden!

Langzaam draaide ze zich om en keerde mij haar lange zwarte haren toe; mijn andere voet bleef in de avondval staan.

Eerste week van rouw

Ter nagedachtenis aan de moeder van de moeder van mijn dochters

Bijna thuis.

Toen ze zich, zoals ze gewoon was van een halve eeuw eerder, vooroverboog op het dijkje langs de beek waar ze als kind kleding waste, merkte ze dat haar handen geen druppeltje verfrissing meer konden opscheppen en dat het water, vlak als een heldere spiegel, haar verschijning helemaal niet weerspiegelde; pas daardoor bedacht ze dat haar zoon en schoondochter misschien wel naar de kerk gingen, dat niemand boeddhistische soetra’s voor haar zei, dat er zelfs geen gedenkplaat voor haar was.

Een perzikbloesemblaadje stroomde over de nieuwe maan voorbij en bijna barstte grootmoeder in huilen uit. Bijna vergat ze dat ze was teruggekomen over de golven van olifantsgras, over de golven van riethalmen, over de golven van de Straat van Taiwan, over de golven van het Dongtingmeer.

Derde week van rouw

Ter nagedachtenis aan de oom van mijn kinderen van moederskant

Om uit te leggen dat hij toch heus niet als een echte spion was gestorven, kwam hij weer snel naar mijn raam; de resterende zeelucht die nog om hem heen hing ergerde de lome siamees die in de hoek van de kamer lag.

Om uit te leggen dat hij toch heus niet door een complot was gestorven, kon hij enkel de schommelende, onmeetbare temperatuur van de zeestromen aan mijn lichaam doorgeven, waardoor ik het in mijn droom beurtelings koud en warm kreeg. Helaas was hij de menselijke taal allang kwijt.

Om uit te leggen dat hij door een draaikolk in de zeestroming en door zeewier naar beneden was gezogen, liet hij de schaduw van zijn zwervende geest keer op keer door de gordijnen omwikkelen en zonk voor ik wakker schrok langzaam weg in de diepe, zwarte lucht.

Vijfde week van rouw

Ter nagedachtenis aan de grootvader van mijn kinderen van moederskant

Toen hij zijn ondergeschikte, die hem enkele jaren eerder was voorgegaan en die nog altijd een rondzwervende ziel was, hoorde klagen dat hij, door de moeilijkheden die hij telkens weer van de kleinste goden ondervond, niet in staat was de voetsporen uit zijn vorige leven volledig terug te nemen, kon hij niet anders dan luid verzuchten dat de pikorde zelfs in het rijk der schimmen bestond. Waarom werd hemzelf anders bij het in- en uitgaan van zijn voormalige woning geen strobreed in de weg gelegd?

Maar zijn adjudant bij leven had een andere verklaring: ‘Commandant, het heeft niets met mijn rang te maken dat het hernemen van mijn sporen niet erg voorspoedig verloopt, het probleem ligt bij de kogel in mijn been; tijdens mijn leven maakten de verschillende pijngradaties dan wel dat ik het weer kon voorspellen, maar nu denken de deurgoden van mijn eigen huis dat ik een moordwapen bij me draag en daarom laten ze me niet in- en uitgaan.

Nu begreep de commandant uiteindelijk dat zijn zoon en schoondochter hem heus niet oneerbiedig hadden behandeld door hem te laten cremeren. Hij herinnerde zich hoe een kleinzoon tijdens het verzamelen van de botten de gesmolten kogelsplinters naast zijn ruggengraat abusievelijk voor een eremedaille had aangezien.

Noot:
Volgens een populair boeddhistisch geloof keren de geesten van de doden terug naar alle plaatsen waar ze in hun leven zijn geweest; in omgekeerde richting doorlopen ze hun leven nogmaals, ‘nemen het terug’, voordat hun zwervende ziel tot rust kan komen.
Voor het Boeddhistische ‘hernemen van voetspoeren’, zie de noot bij het gedicht ‘Voorgeschoten voetafdrukken’.
Het is een Taiwanese boeddhistische gewoonte om na de crematie de overgebleven botten te verzamelen, te wassen, te drogen, bijeen te binden en samen met de as in een urn te begraven.

Poes door de muur

Sinds zij is vertrokken is die poes hier gekomen die onbelemmerd mijn woning in en uit loopt; deuren, ramen en zelfs muren houden haar niet tegen.

Toen zij er was waren de mussen buiten de betraliede deuren en ramen jaloers op ons leven; zij was mijn steun en toeverlaat: wanneer ’s avonds de elektriciteit werd uitgeschakeld bracht ze me een halvemaan (ze geloofde dat voor poëzie schrijven niet veel licht nodig is), in warme zomernachten stond ze naast mij en wasemde koelte uit.

Ik had niet met haar over geluk moeten praten. In plaats van mijn gewone gemompel zei ik die dag: ‘Geluk is datgene wat een mens wordt onthouden.’ De volgende ochtend is ze weggegaan zonder afscheid te nemen.

Ze was niet het soort vrouw dat met lippenstift op de spiegel schrijft, ze had ook geen pen gebruikt; met haar vingers, met haar lange, scherpe nagels had ze diep in het behang gekrast: Vanaf vandaag zal ik jouw geluk zijn en jij het mijne.

Sinds die poes onbelemmerd mijn woning in en uit loopt heb ik haar nog nooit echt gezien, zij komt altijd midden in de nacht en gaat bij dageraad.

Half haantje

Zondag, ik zit op een ijzeren bank die een poot mist in een afgelegen hoekje van een park de lunch te verorberen die ik in een fastfoodrestaurant heb gekocht. Al kauwend bedenk ik ineens dat ik al tientallen jaren geen haan heb gehoord.

Met de botten probeer ik een vogel samen te stellen die in staat is de zon te roepen. Ik kan de stembanden niet vinden. Want hanen hoeven niet meer te kraaien. Het is hun werk om onophoudelijk te eten, en zij zijn hun eigen product.

Onder het door mensenhand geschapen zonlicht
is droom
noch dageraad.

Hier een Engelstalig artikel over Shang Ch’ins leven en werk door Steve Bradbury.

Van pijnboom tot asfaltweg – een vraaggesprek met Luo Qing

Door Silvia Marijnissen en Martin de Haan, juni 1996

暫時不飛的怪鳥

Zowel in Taiwan als daarbuiten heeft u naam gemaakt als schilder, dichter en kalligraaf. Is er een reden waarom u op die drie terreinen actief bent? Hoe hangen zij met elkaar samen?

Als kind wilde ik schilder worden, maar mijn leraar zei dat ik om schilder te worden poëzie moest leren schrijven. En daarvoor moest ik weer kalligrafie leren… In het begin bekeek ik het dus heel praktisch: Chinese schilders houden van lege ruimtes om poëzie in te schrijven, omdat poëzie heel suggestief is en een belangrijke rol in de compositie van het geheel speelt. En als je toch een gedicht gaat schrijven, kun je dat maar beter op een mooie manier doen. Zo hangt het allemaal samen.

Maar er is meer…

Later, toen ik me in de Chinese kunst verdiepte, bestudeerde ik Su Dongpo, die in de tweede helft van de elfde eeuw heeft geschreven over de samenhang tussen de schilderijen en de poëzie van Wang Wei (achtste eeuw). Su Dongpo realiseerde zich dat er poëzie in Wangs schilderijen zit en dat er een schilderij in zijn poëzie zit. Maar dat is natuurlijk niet zo eenvoudig als het lijkt. Want hoe zit het als je een slechte schilder bent en je een goede dichter vraagt om iets op je slechte schilderij te schrijven? Dan weet je nog steeds dat het gedicht goed is en het schilderij niet. En andersom geldt hetzelfde. Ik dacht: poëzie en schilderkunst vormen geen garantie voor elkaar, er is iets anders. Daarom formuleerde ik iets wat Su Dongpo gezegd zou kunnen hebben: poëzie en schilderkunst gebruiken dezelfde methode. De essentie van poëzie is dat je met een deel het geheel suggereert. Als een schilder hetzelfde probeert te doen, kun je zeggen dat er in de poëzie een schilderij zit en dat er in het schilderij poëzie zit. De poëzie is geen uitleg van het schilderij, en het schilderij is geen illustratie van de poëzie. Ze zijn onafhankelijk, maar hebben dezelfde artistieke benadering. Door tegelijkertijd poëzie en schilderkunst te studeren, heb ik een heel suggestieve, indirecte manier geleerd om me uit te drukken.

Volgens u hebben de schilderkunst en de poëzie dus dezelfde methode, maar gebruiken ze verschillende middelen. Hoe werkt dat precies in de praktijk?

Laat ik een voorbeeld geven, een beroemd voorbeeld over examens die werden gehouden door keizer Huizong, die kort na Su Dongpo leefde. De opdracht was een schilderij te maken gebaseerd op een versregel van de Tang-dichter Wei Yingwu. De oorspronkelijke regel luidt: ‘Ye du wu ren zhou zi heng’, letterlijk: ‘wildernis – veerplaats – geen – mensen – boot – zelf – drijven’, dus zoiets als: ‘De afgelegen veerplaats is verlaten en de boot ligt te dobberen.’ De eerste vraag is natuurlijk: hoe schilder je een afgelegen veerplaats? Je zou een bordje moeten maken met ‘afgelegen veerplaats’, als een strip! De meeste deelnemers schilderden een verwilderde, verlaten oever en om te laten zien dat dit echt ver weg van de stad was. Daarnaast schilderden de meesten een lege boot. Keizer Huizong bekeek alle schilderijen en stopte uiteindelijk voor één ervan. De schilder had niet alleen een verlaten oever en een boot geschilderd, maar ook een veerman in de boot, en aan de andere kant van de boot een kraanvogel. En op de oever zie je een leeg paviljoen met wat bomen ernaast. Huizong zei: ‘Dit is een heel goed schilderij, het moet de eerste prijs krijgen.’

Waarom?

Laat ik eerst de dichtregel uitleggen, die ik heel suggestief vind. Natuurlijk suggereert die niet dat er vandaag niemand is gekomen omdat het slecht weer is, dat de zaak dicht is. Of dat de boot stuk is: het is riskant, dus stap maar niet in! Toen ik deze regel voor het eerst las, dacht ik: Als er geen mensen zijn, hoef je dat eigenlijk niet te zeggen. Zou het niet beter zijn om wu ren, niemand, weg te laten? Je krijgt dan een regel van vijf karakters, wat veel bondiger en compacter is. In de Chinese poëtica spreken we wel van het oog van een gedicht, dat de essentie van de tekst is. En in tweede instantie realiseerde ik me dat wu ren dat hier is: alleen als je veel mensen verwacht en er blijkt niemand te zijn, zul je dat zeggen. Als je een lezing gaat geven, je gaat de zaal in en er is niemand, dan zul je verbaasd ‘er is niemand’ uitroepen. Maar op de toppen van de Himalaya zul je het niet zeggen, omdat je daar niemand verwacht. Zo is het ook in het gedicht: normaal verzamelen zich veel mensen bij de veerplaats, ze kletsen en wachten, maar vandaag is er niemand. De versregel suggereert dus ‘stilte’. Nu zijn er verschillende soorten stiltes: als studenten examen doen, hangt er een gespannen stilte; de stilte in Hitchcocks films is heel broeierig. Maar de stilte in het gedicht is er een van vrijheid, van op je gemak zijn en van rust.

En dat zit ook in het schilderij? Wat maakt het schilderij zo bijzonder?

罗青在中国Mijn blik werd allereerst naar het paviljoen getrokken, dat volgens mij het oog van de Chinese landschapschilderkunst is. Hoe kun je het idee van ‘niemand’ schilderen? Je moet een object, iets concreets laten zien om het abstracte idee van ‘niemand’ of ‘niets’ te kunnen uitdrukken. Het beeld van het lege paviljoen, dat niet in het gedicht zit, is daar heel geschikt voor. De kraanvogel is een ander belangrijk element, omdat die bang is voor mensen. Staand op de voorsteven suggereert hij dat die plaats al twee of drie uur lang heel rustig is. Maar het meest ingenieuze in dit schilderij is de veerman met een fluit in zijn hand. Ik denk dat keizer Huizong daarom dit schilderij het beste vond: het laat zien dat de schilder het oog van het gedicht volledig heeft begrepen, want het suggereert dat de veerman aan muziek denkt en zich dus vrij, op zijn gemak voelt. Dat verhoogt de subtiliteit van het schilderij.

Maar hoe verhoudt dit alles zich tot uw eigen werk?

Ik heb heel veel geleerd van de traditionele schilderkunst en poëzie. Zo weet ik door mijn schilderervaring hoe ik de leegte kan benutten, en dat gebruik ik in mijn poëzie; zoals er bijvoorbeeld een leegte zit in het gedicht ‘Zes manieren om watermeloen te eten’. Tot nu toe heeft niemand daar ooit op gewezen – de meeste poëziecritici lijken niet erg vertrouwd met de schilderesthetiek. Maar die ervaring is in mijn voordeel, want elke keer als ik vast ben gelopen in de verbale taal, vind ik een uitweg via de ‘schildertaal’. En andersom.

Wat is die leegte in ‘Zes manieren om watermeloen te eten’?

Ik zeg bijvoorbeeld zes manieren, maar ik geef er vijf. Ik vond het vreemd om precies zes manieren te maken, omdat er een eindeloos aantal is. En als je er één weglaat, gaat de lezer over de reden daarvan nadenken; het laat ruimte open om zelf iets te bedenken… Vroeger had men de neiging om heel coherent te zijn: als je zes gedichten zei, dan waren er ook zes gedichten. Voor ik ‘Zes manieren om watermeloen te eten’ schreef, dacht ik dat ik alle mogelijkheden van een centraal idee in één gedicht kon uitputten. Maar ik realiseerde me al snel dat dat onmogelijk is, iemand anders kan altijd weer iets anders verzinnen. Dus schreef ik een reeks gedichten, maar liet er één weg, ter compensatie. Overigens blijft de laatste manier beperkt tot de titel ‘Eet eerst maar eens, dan praten we daarna verder’. Ik wilde alleen de hoofdrichtingen van de delen aangeven, en liet ze verder hun eigen weg gaan. In die tijd begon ik meer gedichtenreeksen te schrijven, gebaseerd op dat idee.

Juist met betrekking tot dit gedicht is het opvallend dat u de traditionele schilderkunst en poëzie als inspiratiebron noemt, want de meeste critici wijzen op Wallace Stevens en zeggen dat u door hem beïnvloed bent.

Ik denk van niet… Het beroemde gedicht van Stevens waar zij op doelen is ‘Thirteen Ways of Looking at a Blackbird’. Maar hij is heel ondubbelzinnig – dertien manieren.

De critici lijken niet te zien dat u één manier weglaat.

Ja… Ik heb het zelf in verschillende artikelen gezegd, maar niemand lijkt de moeite te nemen die goed te lezen… Dus als iemand nu zegt dat ik beïnvloed ben door Wallace Stevens, zeg ik: ‘Ja.’ Ik zeg gewoon ja. En toch… Als omslag voor mijn eerste bundel Manieren om watermeloen te eten heb ik ‘Herfstgedachten’ van de Tang-dichter Du Fu (achtste eeuw) gebruikt, omdat die cyclus van acht gedichten symbolisch is voor het idee van de absolute samenhang. Elk gedicht heeft acht regels, en acht maal acht is vierenzestig; dat komt precies overeen met de hexagrammen van de Yijing, die het hele universum beslaan, de vier seizoenen, alles! En waarom gebruik ik dat als omslag? Omdat ik daar tegen ben! Maar de mensen zien dat niet. Ze lezen de titel maar kijken niet verder; ze zien niet dat ik in mijn poëzie heel consequent probeer dat onontgonnen terrein te verkennen.

Dus u bedoelt dat het hele idee van poëziereeksen zoals de ‘Zes manieren’ als een soort parodie gezien moet worden, een commentaar op de Chinese traditie?

Ja. Bijvoorbeeld, in 1236, toen de druktechniek inmiddels wijdverbreid was, verscheen het boek Pruimebloesem, geschreven door Song Boren. Hij bestudeerde het bloeiproces van de pruimebloesem en verdeelde dat in precies honderd stadia! En vervolgens schreef hij honderd gedichten: het begin, vier, vijf gedichten over de knop, in bloei enzovoort. Echt ongelofelijk! In zijn studie wordt de natuur bijna uitgeput. Iemand die na de publicatie van dat boek de pruimebloesem wilde bestuderen, bestudeerde niet de bloem zelf, maar dat boek. Je kunt alle mogelijkheden selecteren en combineren. Ergens is dat heel postmodern…

Omdat de reproductie in zekere zin het origineel wordt.

Inderdaad. Dat was dus in de Song-dynastie, en het idee werd daarna verder ontwikkeld met andere planten, tot uiteindelijk rond 1670 het eerste uitvoerige handboek voor landschapschildering werd gepubliceerd, de Mosterdzaadtuin. Het mosterdzaadje is erg symbolisch: het is waarschijnlijk het kleinste zaadje dat je kunt vinden, maar binnenin zit een heel universum. Het handboek leert je een landschap te schilderen, te beginnen bij één rots, twee rotsen, drie rotsen, en één boom, twee bomen, vijf verschillende pijnbomen et cetera. Dat boek heb ik als kind uit mijn hoofd geleerd. Je gaat niet de natuur in om te schetsen. De natuur is zo naïef! Kijk maar eens naar een echte bamboe – dat is niets! Hij kent de Yuan- of Song-manier van schilderen niet, het is gewoon een domme bamboe. Maar door het handboek uit je hoofd te leren, leer je heel veel verschillende manieren om bamboe te schilderen; je leert een bamboe te schilderen vol historische kennis, met een culturele erfenis. Dat maakt een schilderij veel subtieler. Daarom beschouw ik de Mosterdzaadtuin als het eerste woordenboek van de Chinese schilderkunst: je leert alle woorden en zinnen uit je hoofd, en dan sta je er alleen voor, dan kun je een compositie maken.

Maar dan gebruikt iedereen hetzelfde vocabulaire, dan doet iedereen in zekere zin hetzelfde.

曹沫渡江Natuurlijk heeft die werkwijze voor- en nadelen. Het voordeel is dat de kunstenaar zichzelf kan bevrijden van de grammatica van de natuur, die altijd hetzelfde is: het schilderij krijgt een soort autonomie. Maar het nadeel is dat elke aanpak, elke techniek uiteindelijk cliché wordt. Zo denk ik dat tegen het einde van de Qing-dynastie de door de mens gemaakte grammatica zelf gefixeerd is geraakt.

De kunst is natuur geworden.

Ja. Je schildert een pijnboom, zet er bamboe bij; onder de bamboe schilder je een paviljoen; in het paviljoen schilder je een oude man, en waar kijkt de oude man naar? Hij kijkt naar de waterval; halverwege de waterval hangen wolken – het is altijd hetzelfde repertoire… Die gefixeerdheid van de Chinese kunst wordt ook heel goed geïllustreerd door een voorbeeld uit de moderne Chinese literatuur, van de bekende schrijver Lu Xun en zijn jongere broer Zhou Zuoren. De laatste schreef de volgende anekdote in zijn memoires. Toen hij klein was, vergezelde hij zijn broer naar diens privé-leraar. Terwijl zijn broer in de studeerkamer zat, speelde Zhou Zuoren buiten op de binnenplaats, en hoorde hen soms praten. In de eerste lessen moest Lu Xun leren een parallellisme te maken. De leraar keek naar de binnenplaats, zag een rode bloem in een pot en schreef: hong hua, rode bloem, en vroeg Lu Xun vervolgens om het tegenovergestelde te schrijven, in een parallelle vorm. Lu Xun keek ook naar buiten, zag een blauwgroene parasolspar, en schreef qing tong. Maar de leraar zette er een groot kruis doorheen: vanwege de rode bloem had hij lü cao, groen gras, moeten schrijven. Tegenover het zuivere rood moet een echte groene kleur staan, lü, en gras is het tegenovergestelde van bloem. Daarna benadrukte de leraar: het belangrijkste van alles is de toon. Hong is de stijgende toon en hua de hoge vlakke, en lü is de vallende toon en cao de lage duikende; ook de tonen moesten volledig tegengesteld zijn. Zhou Zuoren vond het erg vreemd, want op de hele binnenplaats was er geen enkel sprietje gras te zien.

Je moet dus heel strikte regels volgen.

Dat laat de anekdote duidelijk zien. Klassieke poëzie weerspiegelt geen echte ervaringen: voor retorische perfectie offer je alles op. Als je eenmaal gewend bent aan die manier van denken, kun je geen echte gevoelens meer uitdrukken, en ben je niet meer in staat op veranderingen in de wereld te reageren.

En u? Bent u er gewend aan geraakt?

Toen ik klein was, schilderde ik altijd een ridder met een groot zwaard die boven op een pijnboom stond. Mijn leraar riep uit: ‘Wat! Dit is vulgair!’ Ik vroeg: ‘Waarom? Ik vind het leuk! Waarom moet ik altijd die oude man met zijn stok schilderen?’ Een landschap moet afzondering, sereniteit, meditatie uitdrukken, maar ik was pas dertien! Wat nou sereniteit… Ik wilde actie! Tijgers en draken waren de reden waarom ik wilde leren schilderen. Maar na een tijdje wil je graag een draak schilderen die op een rots klimt, en dan merk je dat een draak gemakkelijk te schilderen is, maar dat een rots vormloos is en daarom heel moeilijk. Ik denk dat de rots het meest intrigerende onderdeel is van de Chinese landschapschilderkunst – het is haast abstracte kunst, omdat je in zekere zin niets schildert en volledig geobsedeerd raakt door de lineaire beweging, door de puur formele constructie. En door die constructie laat je je eigen unieke standpunt zien. Met een tijger is dat onmogelijk, omdat je daarbij vastzit aan zijn uiterlijke vorm. Als je een tijger schildert, kan iemand commentaar leveren, omdat de staart te lang is of de neus te groot. Maar kan ik zeggen: ‘Je boom is een paar centimeter te lang, je had hem korter moeten maken’, of: ‘Je berg is te klein’? Nee! De esthetische voldoening bij het schilderen van een rots is tien keer zo groot als bij een tijger. Daarom geef je uiteindelijk de tijger en andere figuren op, en wijd je je volledig aan het landschap, omdat het vorm heeft maar toch vormloos is – in de landschapschilderkunst heb je volledig de vrijheid. Waarschijnlijk is dat de reden waarom Chinese schilders nooit zijn overgegaan op abstracte kunst, omdat de landschapschilderkunst geheel in die behoefte voorziet, en daarom is dat na duizend jaar nog altijd de belangrijkste manier om Chinese ideeën uit te drukken, om je esthetisch uit te drukken.

Maar hoe zit het dan met de echte vorm van het echte landschap dat je wilt schilderen?

闲钓一溪云Een Chinese schilder gaat nooit in het echte landschap zitten schilderen, omdat het resultaat dan puur een formele herhaling is, een reproductie. Als ik bepaalde bergen wil schilderen, verblijf ik er drie of vier keer in de loop van een aantal maanden. Daarna ga ik terug naar mijn atelier en schilder ze. Als je vanaf één punt schildert, kun je misschien alleen die ene pijnboom zien, maar is het onmogelijk om de waterval te zien, de vallei en die andere boom. Maar ik schilder wel al die elementen, die ik symbolisch vind, in één schilderij. En omdat ik die bergen ken, omdat ik er vriendschap mee heb gesloten, wordt het schilderij in zekere zin een spiritueel portret van mijzelf. Zo doe ik het. Chinese landschapschilderingen maak je uit je hoofd, je zet de noodzakelijke beelden bij elkaar en dan heb je het landschap.

Maar wat is uw positie in dit alles?

Ik wil tegelijkertijd blijven schilderen en poëzie schrijven omdat ik die kans heb gekregen en omdat ik zie dat ik door mijn scholing bepaalde voordelen heb. Eigenlijk ben ik heel erg ambitieus… Ik wil in de voetstappen van mijn voorouders treden. In de Tang-dynastie hadden we Wang Wei, die een groot dichter en schilder was. In de Song-dynastie was er Su Dongpo… Tot aan de Qing-dynastie hebben we een lange traditie, en die wil ik voortzetten. En ik ben zeer goed vertrouwd met het Chinese schilderrepertoire door mijn twee leraren, de Mantsjoeprins en de monnik.

Een prins en een monnik?

Een Mantsjoeprins heeft mij de traditie van de zogenaamde Noordelijke school geleerd, en na zijn dood heeft een boeddhistische monnik me de Zuidelijke school geleerd. Hij is ook degene die me heeft aangemoedigd om aan kalligrafie te doen. Kalligrafie zie ik als een bemiddeling tussen poëzie en schilderkunst. Enerzijds is kalligrafie een lineaire beweging: je gebruikt de welsprekendheid van pure lijnen om jezelf uit te drukken. Anderzijds ligt de kalligrafische beweging zelf, het ritme, heel dicht bij poëzie schrijven, en zelfs Chinese opera… Mijn monnik-leraar wilde me opera leren, omdat de toonvariaties die je daarin ziet, terugkomen in de kalligrafische lijnen.

Toch lijdt het geen twijfel dat uw werk erg modern is. Hoe kun je een moderne kunstenaar zijn en tegelijkertijd de traditie voortzetten?

China heeft zo’n zware schildertraditie dat je je er moeilijk van los kunt maken. Als je eerst pijnbomen en zo leert schilderen en dan een motor schildert… dat is belachelijk! Maar het is de verantwoordelijkheid van de kunstenaar om de gevoeligheid van zijn tijd te vernieuwen. Wat is die gevoeligheid? Het is het samenvallen van kennis en echte ervaringen. Op de universiteit gaf ik de traditionele schilderkunst geheel op. Ik studeerde Engels, Engelse boeken en popart, en dacht: dit is echte kunst, dit is abstracte schilderkunst; en ik wilde zelf van die collages maken. Eerst verbaas je natuurlijk je docenten en medestudenten, maar na een tijdje raakt iedereen eraan gewend. Het probleem met abstracte schilderkunst is dat je na honderd werken jezelf begint te herhalen.

Hoe hebt u dat probleem opgelost, hoe ging u verder?

Ik realiseerde me dat je met de klassieke Chinese taal iets nieuws kunt schrijven. Voor het woord ‘maan’, bijvoorbeeld, gebruik je in het klassiek Chinees altijd een toespeling, zoals chanjuan, omdat het normale woord yueliang te gewoon is. Aan het begin van deze eeuw waren er mensen die zeiden: ‘We moeten een nieuwe taal maken om nieuwe dingen uit te drukken; we moeten in de alledaagse spreektaal schrijven om de ketenen van de oude literaire taal te breken en ons vrij uit te kunnen drukken.’ Toen begon men het woord yueqiu te gebruiken voor ‘maan’. Yueqiu is een nieuw idee; yue verwijst naar de maan en qiu betekent baan, kring of bol. Die twee karakters bestaan al duizenden jaren, maar vóór de twintigste eeuw zou niemand ze samen schrijven, ook niet per ongeluk. Ik denk dat dat komt doordat de Chinezen vóór de twintigste eeuw een klassieke, mythologische wereldopvatting hadden: de mensen dachten echt dat er een in een pad omgetoverde vrouw, Chang’e, op de maan woonde. In de twintigste eeuw kennen de mensen het begrip chanjuan niet meer en moeten ze het opzoeken in een woordenboek. Zulke termen zijn pure boekenkennis geworden, maar als je chanjuan eenmaal kent en ergens leest, zul je een plaatje van een klassiek schilderij voor je zien. En wanneer je yueqiu gebruikt, ‘maanbol’, komt er een modern plaatje op: de echte maan, al dan niet met astronauten.

Dus je kunt bestaande karakters combineren tot een nieuw woord dat overeenkomt met de nieuwe wereldopvatting.

Het nieuwe woord is niet willekeurig gekozen, maar gebaseerd op een nieuwe visie. Yueqiu kan pas ontstaan als het concept van het zonnestelsel bestaat en het beeld van het universum is veranderd. En er is genoeg Chinees om dat uit te drukken. Aan het begin van deze eeuw waren er dichters die chanjuan te cliché vonden, en het Franse woord ‘lune’ begonnen te gebruiken om een nieuwe atmosfeer te creëren. Even is het natuurlijk erg verrassend om plotseling tussen al die karakters een Frans woord te zien staan, maar de betekenis is hetzelfde en het effect is snel weg. Het maakt niet uit welk systeem je gebruikt, maar het nieuwe systeem dat je creëert moet nieuwe ideeën weerspiegelen, een nieuwe wereldopvatting.

En het moet dus samengesteld zijn uit oude elementen.

Ja. En ik begreep dat ik hetzelfde kon doen in de Chinese schilderkunst: de Mosterdzaadtuin in een nieuwe context gebruiken. In de jaren zeventig gingen de meeste schilders net als mijn leraar nog op de traditionele manier verder. Hun dagelijkse leven deed er niet toe: het maakte ze niet uit dat ze telefoons gebruikten, bussen, vliegtuigen. Anderen, voornamelijk jongeren, vergaten de Chinese schilderkunst en probeerden de westerse te leren, waarbij ze zich pas na een jaar of twintig, dertig realiseerden dat het daarbij niet alleen om techniek draait, maar dat er een hele geschiedenis bij hoort. Welke traditie je ook kiest, het is en blijft een traditie. De last wordt niet lichter als je met olieverf werkt – dan sta je tegenover schilders als Rafaël! Het is altijd zo dat je binnen een traditie staat en die moet proberen te vernieuwen. Een techniek leren is gemakkelijk, dat kun je binnen twee weken, maar daar gaat het niet om… Mensen zijn zo naïef, zo romantisch, ze denken in één nacht een revolutie te kunnen hebben. Maar kijk eens naar het Chinese karakter xin, nieuw. Dat bestaat uit ‘staande boom’ en ‘bijl’, het betekent dus zoiets als ‘staande boom omhakken’. Aan een omgehakte boom zullen echter altijd weer nieuwe bladeren groeien. Je kunt niet zeggen: ‘Ik ben dertig jaar lang een appelboom geweest, ik heb er genoeg van. Ik ga een revolutie beginnen, morgen ga ik over op… papaja’s!’ Dat gaat tegen de menselijke ervaring in. Dat is het oude idee van xin. Ik ben dan ook erg blij dat ik de Chinese traditie heb geleerd en dat ik moderne poëzie ben gaan schrijven, omdat het me in staat heeft gesteld om de Chinese inktschilderkunst te vernieuwen.

Hoe heeft u dat dan gedaan?

Persoonlijk denk ik dat ik een grote bijdrage heb geleverd in de jaren zeventig en tachtig en dat ik de traditionele schilderkunst echt heb veranderd… Je nieuwe taal kun je alleen laten zien door hem tegenover de oude te stellen. Ik denk dat een moderne schilder nog steeds pijnbomen kan schilderen, of zelfs moet! Zoals ik nog steeds de Mosterdzaadtuin gebruik, maar op een andere manier. De asfaltweg, bijvoorbeeld, introduceer ik niet gemakshalve in mijn schilderijen, omdat we hem elke dag zien, maar omdat hij een symbool is voor snelheid. En hoe kun je een asfaltweg het beste zien? Vanaf de zesde of zevende verdieping, of vanuit een vliegtuig. Om de asfaltweg als een nieuw element te kunnen gebruiken, moet je dus je compositie veranderen, je gezichtspunt, je techniek; je verandert de hele opzet van het schilderij. Als ik de problemen van de overgang van een agrarische naar een industriële samenleving ter discussie wil stellen, zet ik een asfaltweg tegenover een heel traditionele boom: moderniteit wordt geconfronteerd met het traditionele leven. Die poëtische aanpak vormt de kern van mijn schilderwijze. En andersom, wat maakt mijn poëzie anders dan de moderne poëzie die de generaties voor mij schreven? Dat ik heb geleerd van de klassieke Chinese schilderkunst. De ideeën van de klassieke Chinese schilderkunst zijn oud, maar getransformeerd in taal worden ze nieuw. Dat is mijn bijdrage.

Dus uw bijdrage is in essentie een parodistische, in zowel de serieuze als de niet-serieuze betekenis van het woord.

妙得正果Ja, omdat ik niet vastzit op één positie. Ik verander altijd een beetje, en volg de logica van een bepaald vocabulaire om er de draak mee te steken… Jaren later besefte ik dat ‘Zes manieren om watermeloen te eten’ daardoor waarschijnlijk het eerste Chinese voorbeeld van postmodernisme is.

Chinees postmodernisme – dat klinkt tegenstrijdig.

Ik denk dat het komt door mijn ervaringen in Taiwan. Mijn poëzie weerspiegelt duidelijk de veranderingen in Taiwan van de laatste veertig jaar. In Europa duurde het proces van industrialisatie en modernisering tweehonderd jaar, in Taiwan heeft het maar dertig jaar geduurd. Voor we het wisten, was het computertijdperk begonnen. Mensen doen zaken, ze verkopen computers, maar het management is nog vroeg-industrieel, met de hele familie die het bedrijf runt. Dat is de vitaliteit van Taiwan, die mijn poëzie weerspiegelt. Taiwan is een klein eiland. Sommigen ervaren dat als een nadeel. Veel van mijn vrienden vinden het zelfs jammer een Taiwanese schrijver te zijn, omdat schrijvers van het vasteland meer aandacht krijgen. Ik vind dat ze niet zo moeten denken. Zelf identificeer ik mij met de Chinese cultuur. Dat doe ik omdat ik zoveel van Sima Qian hou, en van Du Fu en Li Bai. Ik ben trots op hen. Daarom wil ik Chinees zijn, omdat ik denk dat ik misschien wel de reïncarnatie van Su Dongpo ben, of zoiets, haha. Trouwens, in de Chinese geschiedenis zijn er altijd perioden van vereniging en scheiding geweest. Het maakt niet echt uit: als je een goede dichter bent, ben je een goede dichter. De scheiding tussen Taiwan en het vasteland duurt pas veertig jaar, zelfs honderd jaar is nog erg kort. Wij hebben de verantwoordelijkheid om boven onszelf te staan, om niet alleen onze tijdgenoten te evenaren, maar ook te proberen onze beroemde voorouders te evenaren.

Dus u ziet de scheiding niet als een nadeel?

Eén voordeel is dat voor het eerst in de geschiedenis Chinese intellectuelen de mogelijkheid hebben om van buitenaf naar het vasteland te kijken, in plaats van van binnenuit. Dat is echt uniek. Ten tweede is er voor het eerst zo’n enorme emigratie van intellectuelen naar één kleine plaats geweest. In een provincie van het vasteland zou ik nooit schilderkunst van een Mantsjoeprins hebben kunnen leren, dan had ik naar Peking moeten gaan. En het zou onmogelijk zijn geweest om zo snel erna mijn monnik-leraar te vinden. Tegelijkertijd had ik vrij toegang tot de westerse literatuur… Ik denk niet dat de ervaring van Taiwan een oplossing biedt, maar zij biedt een andere mogelijkheid. En het is nog steeds Chinese cultuur. Het is Chinese cultuur op een heel andere manier.

Denkt u dat Taiwan en het vasteland weer één zullen worden in de toekomst?

Vanuit schrijversoogpunt zou dat heel mooi zijn. Nu worden er van een poëziebundel drieduizend exemplaren gedrukt; natuurlijk zou ik er graag twintigduizend willen, wat het geval zou zijn als ik voor heel China zou schrijven. Iets anders is dat je mensen of culturen niet meer kunt beoordelen volgens de traditionele geografische grenzen. Want waar is het centrum? Het netwerk met de meeste informatie is het centrum geworden. Voorheen moest ik in Taipei werken, maar nu is het mogelijk om op een zeer afgelegen plaats te werken en toch ‘connected’ te zijn: hoewel je je verwijdert, kun je toch dichter bij de wereld zijn. Vrienden van mij in New York komen vaak iets te weten over New York door mijn Taiwanese artikelen. Dat klinkt belachelijk, maar het is waar. De wereld wordt langzamerhand absurd.

Maar er is nog altijd het politieke conflict.

Het politieke conflict. Daarover kan ik alleen maar speculeren. In het Chinees heb je een militaire tactiek die letterlijk betekent: je zwaard laten slepen. Elke keer als je op het punt staat te gaan vechten, vind je een excuus om het nog even uit te stellen. Als dat het geval is, is de tijd in ons voordeel, omdat de communistische ideologie steeds minder strikt wordt. Dus laten we het beste hopen! De loop van de geschiedenis is niet rationeel te voorspellen. Soms is hij irrationeel. Een ongeluk is snel gebeurd, en door een muggebeet…

… drukt er iemand op de knop en verandert de geschiedenis volledig.

Precies. Dus ik werk in Taiwan, en ben bereid mijn standpunt te geven en ik probeer daarbij zo diep mogelijk te gaan, op een interessante en humoristische manier. Ik doe mijn best om met mijn eigen werkwijze zo ver mogelijk in mijn cultuur door te dringen. Dat is wat ik probeer te doen.

Verschenen in Het trage vuur 4, ‘Made in Taiwan’, Leiden/Gent, maart 1998. Naar de gedichten. Voor meer schilderijen van Luo Qing, zie Sunbow Gallery/太阳虹画廊

Ye Mimi, gedichten

In 2004 publiceerde de in Taiwan geboren en getogen Ye Mimi (1980) haar eerste en tot nu toe enige dichtbundel, Pikdonker, en sindsdien is haar ster snel rijzende.

Ye Mimi studeerde Chinese literatuur aan de Dong Hwa Universiteit in Hualien (een klein stadje aan de oostkust), en deed daarna een MA-studie creative writing en Engelse literatuur. Haar gedichten lijken vaak een aaneenschakeling van korte snapshots uit het dagelijkse leven, of uit dromen – uit bizarre dromen, zegt ze zelf, zoals ‘een mot die zijn eitjes in mijn oksel legde en toen stierf’. Ye Mimi schrijft in een vlotte spreektaal, maar haar manier van optekenen is beeldend en grillig, met veel gevoel voor het ritme en de ambiguïteit van de taal. Ze speelt bijvoorbeeld graag met de dubbele betekenis van planten- en dierennamen; zo is de penhouderboom uit ‘in de bergen vlakbij’ in het Chinees een echt bestaande boom (een boomvaren), maar verdringen papier en pen zich in haar gedicht ook echt tussen de bomen. Ook gebruikt ze zelfstandig naamwoorden regelmatig als werkwoord, en andersom. Haar verzen maken vaak grote sprongen, zonder duidelijke verbanden, waardoor de lezer veel ruimte krijgt om zijn eigen leespad te bewandelen, zijn eigen gedicht te creëren. Het maakt haar poëzie misschien niet gemakkelijk, maar wel spannend.

De laatste jaren is Ye Mimi steeds meer geïnteresseerd geraakt in film en begon daarmee te experimenteren. Afgelopen twee jaar verdiepte ze zich hierin aan de School of the Art Institute in Chicago. Hier een filmpje van haar hand, ‘They are there but I am not’, waarvoor ze in november 2009 de ‘Best movie award’ van het romapoesia filmfestival won:

Wat voor spook?

Wat voor spook mag dat wel niet zijn?
Vroeg zij.
Hongerig als een elektrische schoolbordborstel, dat soort.
Zeiden zij.
Eten ze zonnecakejes?
Nee.
Bananenmilkshake?
Nee.
Per boot of per vliegtuig?

Nee, ze houden meer van gelatinepudding.

Al het zweet blijft daar achter

je curry ligt op andermans bord          een handtekening in andermans verhaal
als je wakker wordt      zijn zij allang aan het donker gewend      neuriën kleffe popsongs
iemand wast zijn handen in de toiletten hiernaast      knijpt zeep tot vis
de kaki die hij heeft gegeten      was goudgeler dan een leeuw
het is zo koud      dat ze afspreken in een zonnig hennepveld
zij zegt gelukkig nieuwjaar
hij verveelt zich      moet een sigaretje
een spookje ligt te dommelen onder een schoolbordboom      kittens knielen voor straf in de buik
beschaamd      spugen wij een laag zee uit
waarvan de huid erg wit is
de dingen zijn niet zoals het had voorzien      en ook niet zo
wil zij wind      dan gunt hij haar wind
wil hij vuur      dan gunt zij hem vuur
pink in pink lopen de meisjes in de kronkelige steegjes      samen te zweren
overmorgen      gaat het met zijn lotgenoten door de rode brievenbus zoals afgesproken
dus maar beter samenbinden      recycleren
als je moe bent      bespeel me dan met een tremolo harmonica
ineens heeft het veel zin om met een schooltas      naakt over straat te lopen
later leidt hij haar de brug over      onderweg maken ze een tempel mee
knapperig als een augurk      hun voorhoofden
een valse maan drijft in de lucht
hij wrijft over haar ogen      wrijft haar verdriet tevoorschijn      al het zweet blijft daar achter

In de bergen vlakbij

Wij determineren planten, in de bergen vlakbij.
Sigarengras en penhouderboom, zwevend vogelgetjilp
en zinkend meer. De weg is vierkant,
ook dragen we een flodderhoed, tegen de harde
zon.
Wanneer leeg papier en pen zich tussen de bomen verdringen,
wordt het sublieme een soort, groen.
Namen van planten en bloemen blikkeren,
en doven met de hoogte van onze klim.
‘Ruik zelf maar’, zegt hij.
In een opengescheurd blad brandt
één enkel oog, het verbrandt onze aanhoudende honger.
In de bergen vlakbij
determineren we planten en eten
zoveel we kunnen. Berghoogten zijn ook vierkant.

Stippellijn van zonlicht

de gefotografeerde passen zijn van runderen / zwarte honden luisteren de hele middag
iemand verzamelt in zijn eentje iets aan de rand van de wereld
bergtoppen niet al te ver / onzinnige bouwsels
lelies zingen verlaat de lente / koraalboombloemen zijn zij aan zij ziek
op het strand geven vrouwen hun huid een peeling / ligt een olievat
op een stippellijn van zonlicht
openen wij allemaal onze handpalm / om een eindeloos woord te kunnen lezen
oefenen om je op de zee te concentreren / op twintig glimlachen
haiku’s oefenen met je oor
zaagtandgrasglooing / tortelduiven
warrelend gesprek / bier
later haalt hij een ijsklomp uit een zak
ijs geeft damp af
en warme tijd
zij komt dan als een stuk drijfhout / naar de achterkant

als er regen / valt
smelten zij samen / helpen de zeegolven pagina’s omslaan

Hij slijt zijn dagen als haar jaren

hij ruikt naar een fles priklimonade
zij tekent cake om zijn honger te stillen hij slijt zijn dagen als haar jaren
hij is eenzaam meervoud
haar deurgrendel is verzuurd
het tegengestelde van welvarend is hij
(zullen ze haar helpen torenkuid te bouwen?)
zij behaart zijn borst hij zonnigt haar zondaar
ooit verandert iedereen in aarde
hij oceaant een boot over
zij heuvelt een nacht over
woensdag houdt van regen
zij worden door regen tot paradijsvis geweven
ogen tot raadsels gevouwen
maar hij schuilt in haar ijzeren huid
hangend tegen de leuning van de tijd
verzint langzaam een soort geklop

hoe meer hij de zon is hoe meer zij de maan

Een mot legde zijn eitjes in mijn oksel en stierf toen

ooit komt er een dag / dat regen niet nat is wegen niet effen gras niet droog paraplu’s
niet kapot / dat de lucht gebroken is / strand en branding uit elkaar
/ dat een briesje melktandjes onthult / wolken meer van lachen houden dan mist
dan wil iedereen / zijn eigen telefooncel betrekken / daarin een hond houden
/ of een pauw / of een poes
elke veertien dagen een zak muntgeld uitgeven / tweemaal per maand luchtspray
en bordvormig geschoren haar / en een verplichte zwarte zonnebril
’s winters in regenkleding / ’s zomers in bikini / een willekeurige maat sandalen
/ en kousen in een kleur die neigt naar appel / groen

iemand belt naar / iemand anders / en iemand anders
belt naar iemand anders
/ en zo wordt er onophoudelijk / verder gebeld
uiteindelijk belt eentje ten slotte naar / de eerste / ooit
op een dag
hij zegt / hallo / de eerste zegt ook / hallo
zegt hij /
hij zegt / gisteravond / legde een mot zijn eitjes in mijn oksel
/ o / zegt de eerste
en stierf toen / dat kon hij niet meer zeggen
/ voor hij ophing / ze hingen allemaal op

elk jaar met het Drakenbootfestival / wisselt iedereen zijn telefooncel uit
draagt zijn eigen kat / of pauw / of hond
na enig rumoer / wrijven ze zich tegen elkaar
/ spelen samen een polonaise / met de toetsen van hun telefoon
/ dit is de enige feestdag

wie ben jij / vraagt zij
waterval / antwoordt hij / flauwtjes
wie ben je / vraagt ze nogmaals / verbluft / aan de hoorn
weet je wel / water / valt
valt met geluid / bedekt en verspert / alles
/ zoals een pianoklep / wc-klep / brievenbusklep
antwoordt hij / nogmaals
ik hou van jou / zegt zij
hij overspoelt haar / heel snel

een hermetische telefooncel / glas is transparant / gevoel van in een auto zitten
/ moeiteloos heen en weer schieten / versmelten met het landschap
hun als papiersnippers gefabriceerde dwarrelende taal / zweeft van de mond het oor in
en stapelt zich via het oor op in het hart
ooit komt er een dag dat iedereen alles gezegd heeft / tegen iedereen
willekeurige overdreven metaforen
gebrekkige stijlfiguren / willekeurige eindeloze klachten en liefdesuitingen
dan zal iedereen / de telefoondraad verfrommelen tussen zijn vingers
/ en tegelijkertijd / zwaaiend met een schaar knip / knip / hoorn en apparaat scheiden

dat is het moment / om aan iedereen tomatensap uit te delen / en sterke songteksten
als betekenisvolle beloning

de song gaat zo
/ o / zeg maar niets
/ o / rotzooi maar niet / met iedereen
/ wij willen allemaal onze borstvinnen uitslaan / vrolijk leven
/ zeg maar niets

ze willen het allemaal zingen
/ en vloeken daarna kort / ※○&*◎
/ kort / zachtjes / fuck
het klinkt als een olijf / zoet / schoon

ooit komt er een dag
dat vlinders onregelmatige rechthoeken zijn / kamelen heuvels groeien
/ bruggen mistroostiger zijn dan slangen
/ mieren sterker dan kogels / krachtiger
dan zal iedereen / zijn eigen telefooncel betrekken
/ en alles zeggen / als een fruitpers / die op hoge snelheid draait

/ de ha ha hatsjie van een windbel

We hebben het plan om te vluchten

Nieuwe Papa

Nieuwe Papa was erg stil, in zijn nabijheid leken we allemaal kinderen.
Die dag vertelde Oude Papa ons: Nieuwe Papa bestaat eigenlijk niet. Hij zei dat mijn broertje en ik te veel dromen.
Nieuwe Papa was in onze dromen, en Oude Papa behandelde ons goed, heel goed.
Nieuwe Papa droeg altijd de oude leren schoenen van Oude Papa, zijn gezicht was triest. Zijn das was oud, zijn ogen waren oud, ook zijn ademhaling was oud.
Later, toen Nieuwe Papa niet meer verscheen, was Oude Papa ook oud geworden.

Geheim

Er is een geheim dat zo begint
in een jaszak zitten twee gedroogde boombladeren
een bewolkte dag een onbekende stad verdwalen glimlachen
en niets zeggen

Het geluid van een vliegtuig

Haar liefje bezit een maïsveldje, twee potjes schoenpoets en drie horloges. Tijdens het avondeten doet haar minnaar de televisie voor haar aan.
Zij en haar minnaar luisteren samen naar het nieuws. Ze horen heel graag het geluid van een vliegtuig, op televisie.

Eiland

Woensdag, we hebben het plan. Van dit eiland te vluchten. (Allemaal vanwege de zee.)
We zijn vreselijk dorstig. Kunnen bijna niet schrijven.
Uit de slanke pen groeit een harde, groene schelp, het eerste velletje briefpapier is leeg. Niemand is meer gewend een zinderende brief te schrijven op een tropisch hete dag.
Dinsdag, we hebben het plan om te vluchten. Te vluchten in de zee van het eiland, te doen alsof alles perfect is als in het begin.
Te doen alsof wij het eiland zijn, en onze ogen maanlicht. Zodat we de hitte niet meer voelen.

Het Chinese hof stuurde Nederlanders altijd weg

‘De Hollanders bezitten, naar onpartijdig oordeel, nauwelijks ééne van de vijf hoofddeugden: menschlievendheid, regtvaardigheid, welvoegelijkheid, wijsheid en opregtheid.’ Dat was het weinig florissante beeld dat de Chinezen van ons hadden in de achttiende eeuw, verwoord door een Chinese huisleraar op Java.

Wie het boek China en de Nederlanders. Geschiedenis van de Nederlands-Chinese betrekkingen 1600-2007 door Leonard Blussé en Floris-Jan van Luyn leest, kan de Chinezen niet helemaal ongelijk geven. De koloniale houding werd nu eenmaal gekenmerkt door strijd, verovering, religieuze zendingsdrang, macht en rijkdom – boven alles stonden de economische belangen van het moederland en de handelaren.

Omwille van die handel werd het wenselijk geacht voet aan de grond te hebben in China zelf, zoals verschillende andere Europese naties op gezette tijden hebben gehad, maar dat is Nederland nooit gelukt. Door de weigering van China om Nederland een handelspost te laten opzetten, maar ook door VOC-bemoeienis, verliep de handel vrijwel altijd via Batavia en in de zeventiende eeuw gedurende een jaar of veertig via Formosa, het huidige Taiwan, waarvan de oorspronkelijke bewoners niet verwant waren aan de Chinezen.

Zowel op Formosa als in Batavia groeide de Chinese bevolking tijdens de Nederlandse bezetting explosief. Na een dynastiewisseling in China zochten vele Chinezen hun toevlucht op Formosa, maar de overweldigende immigratie van Chinezen naar Batavia was vooral door de VOC gestimuleerd: Chinese koelies stonden erom bekend harde werkers te zijn, die zich zeer goed aanpasten aan de nieuwe omstandigheden.

Aan het einde van de negentiende eeuw ontstond door die grote Chinese bevolking in Nederlands-Indië een groeiende behoefte aan kennis van taal, cultuur en beschaving van deze onderdanen, en daar is uiteindelijk de Nederlandse sinologie uit voortgekomen, die in Europa nog altijd een zeer vooraanstaande positie heeft.

Het is interessant om over dergelijke Nederlands-Chinese betrekkingen te lezen, die dus lange tijd vooral indirect waren; de diverse gezantschappen die de Nederlandse regering door de eeuwen heen naar het Chinese hof stuurde, keerden vrijwel altijd onverrichter zake terug naar huis. Alleen rond het begin van de twintigste eeuw kon Nederland ook enkele decennia rechtstreeks profiteren van de verzwakte positie van China en de vele concessies die het land noodgedwongen aan de Europese mogendheden moest doen.

In China en de Nederlanders kunnen we alles lezen over de Hollandse handelsdrift, de negatieve en positieve invloed die Nederland in zijn koloniën had, de diplomatie van de laatste decennia, de culturele uitwisseling, de chinoiserie et cetera, en allerlei aardige weetjes houden het boek levendig: zo schijnen thee en koffie positief te hebben bijgedragen aan het emancipatieproces, omdat deze dranken rond 1700 zo populair werden dat ze tot theepartijtjes leiden die de Nederlandse vrouw in staat stelden gezellig buitenshuis onder haar seksegenoten te vertoeven.

Tegelijkertijd blijft dit mooi uitgegeven boek met prachtige illustraties toch te veel een aaneenschakeling van gebeurtenissen en wetenswaardigheden, waardoor het als geheel soms wat moeizaam leest. Een overkoepelende analyse ontbreekt.

Dat blijkt ook uit het feit dat de delen van de verschillende schrijvers niet erg op elkaar zijn afgestemd. Tachtig procent van het boek is geschreven door Blussé, historicus en sinoloog, en de overige twintig procent door Van Luyn, sinoloog en journalist, die uitsluitend de betrekkingen tussen 1989 en 2008 behandelt. Zo overlapt het laatste hoofdstuk van Blussé gedeeltelijk met wat Van Luyn daarna veel uitgebreider beschrijft.

Dat is op zichzelf misschien niet zo heel erg, maar het zou interessant zijn geweest te zien in hoeverre er parallellen zijn tussen de Nederlands-Chinese betrekkingen van nu en van een paar eeuwen geleden. Zijn er geen terugkerende elementen in die vier eeuwen van betrekkingen, waar we eventueel lering uit kunnen trekken voor de toekomst?

Om zijde, porselein of thee gaat het allang niet meer, maar zeker is dat China zich nog altijd niets laat opleggen dat het niet wil.

Recensie in NRC Handelsblad van:
Leonard Blussé & Floris-Jan van Luyn, China en de Nederlanders. Geschiedenis van de Nederlands-Chinese betrekkingen 1600-2007. Walburg pers, 255 blz.