Deze week werd bekend dat de Taiwanese dichteres Chen Yuhong de Zweedse Cicada-prijs voor haar hele oeuvre heeft gekregen. Wat een verrassing voor haar! En toevallig was ik net sinds januari bezig een selectie van haar werk te vertalen.
De jury omschrijft haar werk als “characterized by strong musicality and sensuality, as well as a proximity to nature that exhibits the same mixture of awe and longing for exploration as Harry Martinson’s.”
De prijs is vernoemd naar de gelijknamige bundel uit 1953 van deze Zweedse Nobel Prijswinnaar. De atoombommen op Japan en de uitvinding van de waterstofbommen hadden een grote impact op het werk van Martinson, die een grote interesse had voor de Japanse, Koreaanse en Chinese literatuur. De initiatiefnemers van de prijs geloven dat poëzie uit die landen wereldwijd meer aandacht verdient, en daarom wordt de prijs, sinds 2004, ieder jaar uitgereikt aan een Oost-Aziatische dichter die “in the spirit of Harry Martinson, protects the inviolability of life.”
Wat een mooi streven en hoe passend dat Chen Yuhong deze prijs ten deel is gevallen, eens te meer wellicht omdat zij zelf ook als poëzie vertaalster werkt, van niet de minsten schrijvers: Ann Carson, Carol Ann Duffy, Margaret Atwood, Sappho….
Het werk van Chen Yuhong is erg divers, maar vertrekt vrijwel altijd vanuit natuurbeelden. Hier twee gedichtjes uit haar bundel , die 19 oktober in het Nederlands verschijnt bij het Poëziecentrum, met als titel “De zon verschrompelt tot een dwerg”.
DE MIST DIE DAG
de bomen die dag
omarmden de berg
als een groene slang
de vulkaan had toverkracht
warme bronnen waren
een kokend voorspel
de wind zacht
masserend
de vallei hield de adem in
de lucht was loom
alles was voldoende
en zo
verscheen
de mist
in de mist zagen wij
miscanthus
wrijven tegen
elkaars slapen
de mist die dag
verspreidde zich naar onze ogen
in de verte de gezangen uit de tempel
wij luisterden
luisterden
zonder te zoeken
PARTHENOGENESE
onze geschiedenis begint in het perm.
we verlangen maar weinig, aan het sap van de cycaspalm hebben we al genoeg.
bij warm weer planten wij ons aseksueel voort via meiose, generatie na generatie, als ovoviviparie is elk kind een perfecte kopie. wanneer het koud wordt, laat het gebrek aan zonlicht en voedsel ons gebrekkige kinderen voortbrengen. sommigen worden geboren met amblyopia, anderen hebben geen vleugels of mond; het zijn allemaal puur mannetjes, met een onvolledig X-chromosoom, hierdoor zijn ze niet in staat zich zelfstandig te reproduceren.
het elimineren van fouten is een natuurwet.
zodoende hebben wij bladluizen een stabiele vrouwenwereld.
Het volledige jury rapport prijs vermeldt:
The 2022 Cicada Prize is awarded to Taiwanese poet Chen Yuhong “for her poetry characterized by strong musicality and sensuality, as well as a proximity to nature that exhibits the same mixture of awe and longing for exploration as Harry Martinson’s. ” The prize, which is awarded with the support of the Swedish Institute, consists of SEK 30,000 and a work of art by ceramic Gunilla Sundström, and is awarded every year to an East Asian poet who, in the spirit of Harry Martinson, protects the inviolability of life.
Chen Yuhong was born in 1952 in Kaohsiung, Taiwan. As a young girl, she studied English and foreign literature at the Wenzao Ursuline College of Languages in Kaohsiung, but classical Chinese literature was also included in the education. Among her sources of inspiration are writers such as Rilke, Czesław Miłosz and Jaques Prévert, but also Chinese poets from the Tang and Song dynasty, as well as Buddhist and Daoist philosophy.
She debuted in 1996 with Guānyú shī, and has these days released her eighth collection of poems. In her deeply musical poetry, ecstatic sensuality is blended with meditative calm.
Chen Yuhong also works as a translator. She lived for more than a decade in Canada and has translated a number of works by Canadian and American writers such as Margaret Atwood, Anne Carson and Louise Glück. Like Glück and Carson, she is also interested in European antiquity and has written, for example, the poetry collection Su intresserady tern (2004), where her own poems are in dialogue with translated Sappho fragments.
Naar aanleiding van de publicatie Een asgrauwe dageraad was er donderdag 24 maart 2022 een live gesprek tussen de Chinese dichter Wang Jiaxin en de Nederlandse dichter Ingmar Heytze, onder leiding van dichteres Nisrine Mbarki, met maghiel van crevel als tolk, in SPUI25. Luister/kijk hier het geanimeerde gesprek terug, en hoor Wang Jiaxin over het vuur dat in hem woedt.
3 januari 2022 overleed de geweldige dichteres Zheng Min, op 102-jarige leeftijd. Bij wijze van hommage, hier het interview dat eerder in het tijdschrift Het trage vuur verscheen (13, 2001). Vertalingen van haar gedichten uit de jaren veertig staan hier. De vertaling van een reeks sonnetten uit 1995 staan hier.
Tegen een achtergrond van verval en oorlog werd Zheng Min in 1920 te Peking geboren als dochter van een redelijk welgestelde familie. Haar vader had in Europa gestudeerd, bezat een brede culturele kennis en was belezen in literatuur uit België, Frankrijk en Duitsland. Hij zou haar de liefde voor de literatuur bijbrengen. Ondanks het onveilige klimaat, onder meer door de hevige strijd tussen Nationalisten en Communisten en de oorlog tegen Japan, die was begonnen in 1936, kon Zheng haar middelbareschoolopleiding in 1939 uiteindelijk toch voltooien.
In de Verenigde Universiteit, gelegen in de zuidwestelijke provincie Yunnan, werkten tijdens die oorlogsjaren de drie grootste universiteiten van China samen. Ver van het strijdgewoel studeerde Zheng Min daar filosofie. Bekende schrijvers en dichters als Feng Zhi, Bian Zhilin, Wen Yiduo en Shen Congwen doceerden er. De Chinese literatuur had toen al een belangrijke verandering ondergaan. Het modern Chinees had aan het begin van de twintigste eeuw het klassiek Chinees vervangen als schrijftaal, en in die nieuwe taal ontstond een nieuwe Chinese poëzie. De dichters die bewust voor het eerst in die nieuwe, dichter bij de spreektaal gelegen taal schreven, waren daardoor gedwongen naar een nieuwe poëtische vorm te zoeken, en zetten zich af tegen de rigide dichtvormen van de klassieke Chinese poëzie. Voorbeelden voor nieuwe dichtvormen zag men vooral in het Westen. Veel Chinese schrijvers studeerden een tijdlang in Europa of Amerika. Ze brachten hun kennis mee naar China en vertaalden uit Europese talen naar het Chinees.
Toen Zheng Min eind jaren dertig op de Verenigde Universiteit aankwam, was er al heel wat westerse literatuur vertaald. De Chinese literatuur onderging invloeden van Engelse, Franse en Duitse literaire stromingen. Vooral de Amerikaanse school van het imagisme, met dichters als Pound en Lowell, had grote invloed. Naast die overvloedige buitenlandse invloeden bleven er in de nieuwe poëzie – gewild of ongewild – ook sporen achter van de klassieke Chinese dichtkunst. De dichters streefden ernaar al die verschillende invloeden met elkaar te vermengen om zo een eigen poëzie te creëren – een problematiek die in China vandaag de dag, zestig jaar later, nog altijd het gezicht van de poëzie bepaalt. [Lees verder onder de foto]
Tijdens uw jaren op de Verenigde Universiteit werd u vooral geïnspireerd door de toen al beroemde dichter Feng Zhi1. Kunt u daar iets meer over vertellen?
Tijdens die universiteitsjaren ben ik begonnen poëzie te schrijven. Mijn ontmoeting met Feng Zhi heeft daar ongetwijfeld een rol bij gespeeld, hij en zijn werk hebben mijn kennis van de literatuur, mijn kijk op de wereld bepaald. Feng Zhi liet me kennismaken met de Duitse literatuur (Rilke en Goethe) en de filosofie (Kant en Plato). Aan hem liet ik ook mijn eerste gedichten lezen. Hij bekritiseerde ze en moedigde me aan verder te schrijven. Andere inspiratiebronnen waren voor mij de klassieke Chinese poëzie en, hoewel minder zichtbaar in mijn vroege gedichten, de Chinese Leer van het Mysterie (Xuanxue) uit de tijd van de Zes Dynastieën. Deze filosofische commentaren op de Drie Mysteries – het Boek van Weg en Deugd (Daode jing), het Boek der Veranderingen (Yi jing) en de Zhuangzi – zijn metafysische bespiegelingen over de mens en de kosmos. Het bovenzinnelijke intrigeerde me al vroeg en ik herkende in Feng Zhi’s gedichten eenzelfde interesse voor metafysica.
U voltooide in 1943 uw studie en stopte toen ook een tijd met schrijven. Wanneer hebt u opnieuw de pen opgenomen?
In 1945 liep de oorlog met Japan op zijn eind. In het Algemeen dagblad van Tianjin schreven dichters en critici die ook aan de Verenigde Universiteit hadden gestudeerd. Ik begon onder meer opnieuw te schrijven omdat zij me om gedichten vroegen. Later, in 1948, vroeg Ba Jin2 me om een hele reeks gedichten, die hij gebundeld wilde uitgeven. In datzelfde jaar vertrok ik naar de Verenigde Staten, vanwaar ik met Ba Jin correspondeerde over mijn bundel Gedichten 1942–1947, die in 1949 verscheen. Vooral door het toenmalige politieke klimaat, de machtsovername door de communisten in 1949, is de bundel in China maar door weinig mensen gelezen. Hij werd voor het eerst positief onthaald in Hongkong, niet in de Volksrepubliek. Daar werd op dat moment kritiek geleverd op elke dichter die iets anders schreef dan de door de Partij gepropageerde sociaal-realistische poëzie.
Wat hebt u in Amerika gedaan?
Ik heb Angelsaksische literatuur aan Brown University gestudeerd. Tijdens mijn studie in China was ik bekend geraakt met het werk van T.S. Eliot en de modernistische Amerikaanse poëzie. In Amerika ben ik me gaan verdiepen in Engelse literatuur en voornamelijk in het werk van de zeventiende-eeuwse metafysische dichter John Donne. Ik werkte en had weinig tijd om vrienden te maken of uit te gaan. Er heerste ook veel haat tegen alles wat communistisch of Chinees was – de beruchte McCarthy-tijd. Ik moest Brown University om die reden vroegtijdig verlaten, einde 1949, voordat mijn proefschrift af was. Ik schreef me in aan de universiteit van Illinois en mijn aanvraag werd goedgekeurd in de herfst van 1950. Mijn promotor daar vond dat ik een heel interessante invalshoek had voor mijn proefschrift over John Donne. Vanuit mijn Chinese achtergrond probeerde ik te wijzen op raakpunten tussen de metafysische poëzie van John Donne en de Chinese metafysica, waar ik me in China al mee had beziggehouden.
Uiteindelijk keerde u terug naar China. Waarom?
Begin 1954 deed premier Zhou Enlai in China een oproep aan alle Chinese intellectuelen en studenten in het buitenland om terug te keren naar China en mee te werken aan de opbouw van het land. Zowel mijn man, Tong Shibai, als ik hadden enorm heimwee. We kregen bezoek van de fbi en de cia, die Shibai probeerden om te praten om te blijven. Er werd hem een belangrijke post als professor aangeboden in Amerika. Maar omdat we ons niet betrokken voelden bij de Amerikaanse samenleving en tamelijk geïsoleerd leefden in een kleine groep van Chinese studenten in het buitenland, verlangden we terug naar ons vaderland.
Hoe was uw thuiskomst?
In juni 1955 keerden we terug naar China. We kwamen aan in Hongkong en stapten er op een trein richting Kanton. Verbaasd luisterden we naar de strijdliederen die we overal uit de luidsprekers hoorden schallen. De veranderingen die schijnbaar overal werden doorgevoerd en de leuzen die overal werden gebezigd, boezemden ons angst in. Maar in Kanton werden we heel goed ontvangen en we verbleven in een van de beste hotels. Niet veel later werden we naar Peking gestuurd om er door het ministerie van Onderwijs opgeleid te worden in de nieuwe politieke taal en in het nieuwe beleid. Ik wilde in eerste instantie muziekgeschiedenis onderwijzen, omdat ik dacht dat over wereldliteratuur praten in het toenmalige China niet echt kon.
Wat voor werk deden u en uw man?
Shibai werd naar de technische universiteit in Peking gestuurd om er les te geven. Ik ging met hem mee en werd er als een vreemde gezien. Vaak kreeg ik kritiek op mijn ‘westerse gedrag’. In die periode ontmoette ik Feng Zhi opnieuw. Hij werkte op dat moment aan de Academie voor Sociale Wetenschappen. Hij zorgde ervoor dat ik een baan kreeg aan de letterenfaculteit, bij het Bureau voor literatuur, waar de partijrichtlijnen voor de Chinese literatuur werden vastgelegd. Ik nam deel aan allerlei conferenties over literatuur en politiek. Vaak moest ik me verantwoorden voor mijn visie op kunst en literatuur, die volgens mijn superieuren te Amerikaans getint was.
U bent zoals vele anderen naar het platteland gestuurd.
Ja, dat gebeurde aan het eind van de jaren vijftig. Ik werd naar Changli in de provincie Hebei gestuurd. Ik gaf en kreeg er zelf les en werkte samen met de boeren op het land. Tijdens de rampzalige Grote Sprong Voorwaarts (1958–1960) brak ik mijn enkel en mocht daarom terugkeren naar de hoofdstad. Na twee maanden ging ik opnieuw voor het Bureau voor literatuur in Peking werken. Ik werd er fel bekritiseerd omdat ik het niet had uitgehouden op het platteland. Nadien moest ik als straf gedurende enkele jaren steeds een maandlang terug naar Changli om er les te geven en te krijgen.
Iedereen zette zich op de een of andere manier in voor de heropbouw van het land. Was u werkelijk zo maatschappelijk geëngageerd?
Vanaf 1961 tot net voor het begin van de Culturele Revolutie was het de tijd van de Socialistische Opvoedingscampagne. In die tijd werden voortdurend politieke discussies gehouden en ik specialiseerde me met volle overtuiging in de werken van Marx en Engels. Ondertussen had ik twee kinderen, maar weinig of geen tijd voor een normaal familieleven. Ik zette me zo in voor het politieke leven dat ik naar een hogeschool werd gezonden om te worden opgeleid voor een politieke kaderfunctie. Net als Chroesjtjov geloofde ik in een toenadering tot het Westen, maar in die tijd ontstond er juist een breuk in de relaties tussen China en Rusland, mede doordat Mao niet te spreken was over Chroesjtjovs zogenaamde ‘revisionisme’. Op grond van mijn houding werd me verzocht het politieke instituut te verlaten. Ik werd naar de Lerarenopleiding van Peking gestuurd om er aan de afdeling Engelse letterkunde een bijvak leesvaardigheid te geven. Maar over Engelse literatuur werd nauwelijks gesproken en de andere docenten wisten weinig of niets van het onderwerp af. Er waren voortdurend vergaderingen of andere politieke activiteiten. Ik had het er erg moeilijk mee.
Welke herinneringen hebt u aan de Culturele Revolutie?
In Peking werden in de universiteiten affiches opgehangen waarop te lezen stond dat je kritiek mocht uiten op de Partij. Ook ik deed dat, blij dat de Partij eindelijk openstond voor andere meningen. Maar algauw werd ik ontnuchterd. Partijleden gingen de universiteiten rond en bekritiseerden iedereen die kritiek had durven uiten. Ook ik werd aan de schandpaal genageld en openlijk beschimpt als contrarevolutionair en reactionair. Ik moest mijn werk neerleggen. Een paar maanden later werden vele zogenaamde contrarevolutionairen weer voor revolutionairen aangezien, zo ook ik. Ik mocht weer lesgeven en mijn mening werd in zekere mate gerespecteerd. Maar kort daarna werd ik alweer aangehouden, ik moest een zelfkritiek schrijven en met een bord om mijn hals rondlopen, waarop stond geschreven dat ik een reactionair was. Mijn hele huis werd ondersteboven gehaald, er werden leuzen op mijn deur geschilderd en ik werd publiekelijk bekritiseerd. Ik vertel nu over die periode alsof het een toneelstuk betrof, het was te absurd om als realiteit te worden ervaren. Ik was diep teleurgesteld en gekwetst. Veel mensen, ook schrijvers en kunstenaars, pleegden zelfmoord, werden gedood of verdwenen. Later, begin jaren negentig, schreef ik een cyclus van negentien sonnetten, De dichter en de dood, die daar indirect over gaat.
Maar hoe bent u die periode te boven gekomen?
In 1986 was ik op een poëziefestival in Amerika en ontmoette er Robert Bly. Hij zei dat het belangrijk is om je altijd het kind in jezelf te blijven herinneren, omdat daarin je ware aard schuilt. Hij verwoordde exact mijn gevoelens van tijdens de Culturele Revolutie. Door in dat ‘kleine meisje’ binnen in me te blijven geloven, ben ik nooit mijn waardigheid kwijtgeraakt. Ik ben altijd blijven geloven in een spirituele wereld die de alledaagse realiteit overstijgt, in een humanistische levensbeschouwing, en vooral in schoonheid. Ik heb nooit spijt gehad van mijn terugkeer naar China.
De poëzie van de jaren veertig kenmerkt zich inhoudelijk vooral door themaʼs met een sociaal-realistische inslag. Er was ook een tendens om zowel de inhoudelijke als de formele invloeden van de westerse poëzie op de Chinese poëzie af te wijzen. Toch vertonen de gedichten uit uw eerste dichtbundel, Gedichten 1942–1947 juist wel die invloeden.
Ik raakte voornamelijk in de ban van westerse, en in het bijzonder de Duitse poëzie, door de vertalingen van Rilke door Feng Zhi en Bian Zhilin. Rilke’s werk was in de jaren dertig en veertig bijna geheel door hen in het Chinees vertaald. Onder meer omdat ik tijdens de oorlog met Japan in relatieve afzondering leefde en studeerde, voelde ik me weinig betrokken bij de toen opkomende sociaal-realistische tendens in de literatuur, die eiste dat literatuur de werkelijkheid moest weerspiegelen zoals die door de Partij werd gezien. Voor mij was poëzie geen directe uitdrukking van die door het socialisme gekleurde werkelijkheid, maar juist een instrument om aan de realiteit te ontsnappen, om de werkelijkheid van buitenaf te beschouwen en zo exact mogelijk te beschrijven. Een duidelijk voorbeeld daarvan is terug te vinden in mijn dierengedichten: de afstandelijke precisie waarmee ik dieren beschrijf, doet denken aan onder meer Rilke’s ‘Der Panther’. In mijn gedicht ‘Het paard’ staan deze regels: ‘Deze grootse vorm, die stilstaat / in het ontembare weidse veld, waar enkel wind en gras zijn / convergeert in werkelijkheid de kracht van volle vaart / die de hoogte en de verte van het uitspansel verachtte.’3 Vergelijk die met deze verzen uit ‘De panter’: ‘De zachtheid van zijn lenig sterke pas / die steeds de allerkleinste kring beschrijft, / is als een dans van kracht rondom een as / waarin een machtig willen is verstijfd.’4
Ik zocht de spirituele werking in de dingen en de gebeurtenissen om me heen. Niet de tastbare, materiële aanwezigheid van de dingen interesseerde me, maar de ontastbare en onzichtbare kern ervan. Natuurlijk kon ik de wereldse gebeurtenissen om me heen niet uitwissen, de wreedheden van de oorlog drongen wel degelijk mijn eigen realiteit en zodoende ook mijn poëzie binnen. Ik ervoer het leven als een droeve, moeilijke reis, maar niet zonder hoop of idealen, niet zonder ethische en esthetische waarden.
Hoe verhouden uw vroege gedichten zich tot uw latere werk?
Na de publicatie van mijn eerste bundel in 1949 heb ik dertig jaar lang geen poëzie meer geschreven. Ik was te zeer geëngageerd in het politieke leven en had geen tijd, en ook geen mogelijkheid, om te schrijven wat ik wilde schrijven. Sinds het begin van de jaren tachtig ben ik opnieuw begonnen te dichten en te publiceren. De basisideeën van mijn vroege poëzie, die dertig jaar lang hebben kunnen gisten, zitten samen met mijn ervaringen van die jaren versmolten in mijn poëzie van de jaren tachtig. De poëzie heeft dertig jaar lang stilletjes diep in mij geleefd.
Na die lange stilte heb ik nog drie andere bundels gepubliceerd: Zoektocht (1986), ʼs Ochtends pluk ik bloemen in de regen (1991) en Beelden van de geest – Een anthologie (1991).5 Ik maak me wel al een hele tijd zorgen over de toekomst van de hedendaagse Chinese poëzie. Als ze wil overleven in het nieuwe millennium, dan zal ze haar eigen literaire traditie moeten herontdekken, die – volgens mij – nu al een halve eeuw is begraven. Op dit moment heeft de Chinese poëzie geen eigen identiteit. Je zou kunnen stellen dat ze min of meer verwesterd is en haar geheugen heeft verloren. Door het veelvuldig lezen van klassieke Chinese literatuur merkte ik op dat die een oude filosofische wijsheid overlevert in een trefzekere, veelzijdige en beeldrijke poëtische taal. Het is denk ik noodzakelijk om de semantische gelaagdheid van het klassieke Chinees terug te vinden in het moderne Chinees, en zodoende ook in de moderne Chinese poëzie.
Peking, juni 1999
Noten 1. Feng Zhi (1905–1993) wordt gezien als de bekendste sonnettendichter uit de moderne Chinese literatuur. Van 1930 tot 1935 studeerde hij Duitse literatuur in Berlijn en Heidelberg. Zijn sonnetten (27 stuks) dateren uit 1941, toen hij verbonden was aan de Verenigde Universiteit in Kunming. 2. Ba Jin (1907) is de oudste nog levende Chinese auteur. Hij is voornamelijk beroemd om zijn roman Familie uit 1931. Hij studeerde in de jaren twintig in Parijs en was een fervent anarchist, die vanaf de jaren vijftig vaak werd bekritiseerd van communistische zijde. 3. Zie Het trage vuur 6, p. 66. 4. Rainer Maria Rilke, Nieuwe gedichten, Het eerste deel. Vertaling Peter Verstegen. Amsterdam: Van Oorschot 1997, p. 73. 5. Zheng Min publiceerde eind 2000 haar vijfde dichtbundel.
De hier vertaalde gedichten komen uit Zheng Mins bundel Gedichten 1942–1947. Meer daarover in dit interview dat Iege Vanwalle met de dichteres hield in 2001. “Door in dat ‘kleine meisje’ binnen in me te blijven geloven, ben ik nooit mijn waardigheid kwijtgeraakt. Ik ben altijd blijven geloven in een spirituele wereld die de alledaagse realiteit overstijgt, in een humanistische levensbeschouwing, en vooral in schoonheid.”
DE ADELAAR
De mens die aarzelt in het leven, hij zou moeten leren van de onbewogen adelaar. Hij vliegt weg, maar hij geeft het zeker niet op omdat deze wereld lelijk en onwaar zou zijn.
Enkel diep en nog dieper cirkelt hij rond in overpeinzingen. Enkel kalm en nog kalmer Zoekt hij rond met vlijmscherpe blik.
Afstand laat hem de wereld duidelijk zien, bergen veraf, water heel nabij, onder zijn vleugels verdwijnt het verschil.
Wanneer hij zijn richting heeft gekozen, merk je een verlangen op dat hij beslist met zich meedraagt en bedreven duikt hij vanuit het hoge uitspansel naar beneden.
WOLKEN
Waarom over wolken en water praten, als ik toch wijs en zeg dat het de bergen en de stenen van gisteren zijn, dat het de zon en de maan van gisteren zijn, en dat ik die voor je sta degene ben naar wie je gisteren zo hebt verlangd? Ooit keek ik naar de wolken in het avondduister en dacht aan zijn slaaphouding in het maanlicht van de vorige nacht. Laat deze wereld onophoudelijk veranderen als muziek. Verander! Maar vanuit een stilte kan ik vele voorbije nachten zien. Mijn hart is een cisterne in de diepte van de bergen, de hemel ligt voor eeuwig aan haar boezem. Zou er plots een grijze adelaar opvliegen uit het donkere, dichte woud en rondcirkelen in de blauwe hemel, rondcirkelen, dan zou hij zeker net als ik aan die wolken denken!
AVONDONTMOETING
Ik wil niet op de deur kloppen, ʼk ben bang dat dat al te hard klinkt. Een kleine boot die terugkeert, de roeiriemen roerloos, wacht op de avondwind van zee. Als jij onder de lamp zit, en je hoort buiten zacht ademhalen, je voelt iemand langzaam naderen…
gooi dan je sigaret weg, doe geruisloos de deur open en vind mij. Wachtend aan je deur.
MUZIEK
Staand in de schaduw van het maanlicht is mijn ziel stromend water in de vroege ochtend. Muziek stroomt uit je raam, toch weet ik niet of jouw jeugdige leven zich ook zo naar mij toe haast. Maar als wij onze ogen sluiten, zijn wij allang vissen in hetzelfde rijk, in dezelfde rivier.
EEN WINTERNAMIDDAG
De schilder is in slaap gevallen, de weg kleurloos achterlatend. Of is die diep in gedachten verzonken? Denkend aan een paar blote zachte voeten, aan een gebloemde parasol, met een bleek gelaat…
De populieren klagen huilend: ʻWanneer zal er weer schoonheid zijn? De wind zingt mijn lof niet meer.ʼ Een kraai rust op de stenen vesting, de hemel is te laag.
Eenzaamheid druppelt van twijgen, ik wandel langs een slapende schone die wacht op een warme bries. Iemand raakt zacht mijn elleboog aan, trekt zacht aan mijn mouw, het zijn een paar verlegen handjes, die lijken te fluisteren: ʻKan ik haar niet zien?ʼ Dan stop ik en kijk om: geen enkele wandelaar op de weg.
Een frêle witte roos steekt boven het lage hek uit onophoudelijk bevend…
DE TIJD EN DE DOOD
Een houten boot in grenzeloze golven werpen, een vlag in een stormhemel hijsen, met een onbehouwen houding waadt de mensheid door de stroomversnellingen van het leven.
In hun eindeloze opeenvolging zijn leven en dood niet van elkaar te scheiden. Ieder die vooruitkijkt op de ontberingen van de nakomelingen, spreidt zijn armen en benen, ontvouwt een brug van overlevering; ieder die een nakomeling wat licht wil geven, laat zijn eigen ogen eeuwig gesloten.
Toon niet opnieuw de vernietigingen, de verschrikkingen en het verdriet overgeleverd door de tijd. Het is niets meer dan een nobel hart dat verandert in een nachtelijke glans die de stappen van een nachtelijke reiziger verlicht. Wanneer de troepen opnieuw oprukken is elke lichtstraal die dan verdwijnt al helemaal opgelost in het bloed van de levenden en beladen met die ene hoopvolle dag voor de mensheid.
Als haat er enkel is omwille van liefde en vernedering de aanleiding is tot roem, dan is dood het hoogtepunt van leven, nog schoon sprankelend als een vreemde, plots ontluikende bloem, ook al is het maar voor even, om dan weer te verwelken. Maar de knoppen van het leven zijn al achtergelaten.
SPIJT
Wij zijn samen in één schaduw, praten leunend op de reling van de boot, hoe kil is toch die ochtendlijke herfstwind! Wanneer ik mijn hoofd even buig is het alsof ik de zon mijn gelaat voel strelen, ah, mijn wangen lijken op smeltende sneeuw, mijn hart op warme wijn. Ik kijk op en roep naar jou: nee, zijn wij samen in het beetje zonlicht? We praten leunend op de reling van de boot, hoe warm is toch die herfstzon! Waarom wuif je en glimlach je alleen maar? Blijkt: de een op de oever, de ander in de boot, die zich traag keert naar waar zonlicht is op ʼt water.
MENSEN
Vermengd met aswitte stenen, onder verschilferde schelpen op het strand, liggen mooi geaderde stenen en regenboogkleurige mosselschelpen stil te slapen: mensen komen van overal ter wereld, als bladeren bijeengewaaid door de herfstwind door elkaar, zich verbergend en elkaar zoekend, stil
stilstaand bij elk lichaam dat een eigen leven, een eigen universum in zich sluit. De harde schelp van een zeemossel sluit het diepste geheim van het universum in zich: in de diepten van verwarring en armoede slaapt stil de Schoonheid in haar volledigheid, die dag en nacht vlijtig haar parel polijst.
NA HET LEZEN VAN ‘SELIGE SEHNSUCHT’
Aan dezelfde boom verschijnen nieuwe scheuten, in dezelfde ziel wellen nieuwe wijsheden op, voor hetzelfde raam dagen nieuwe gevoelens op, als dood en verandering het kostbaarst zijn, dan is dat omdat zij verbonden zijn met dat onophoudelijke zelfde.
Tijdens seizoensveranderingen blijft de aarde gelijk, in de stroom van de geschiedenis blijft de mensheid gelijk, wanneer twee levens zich voor altijd verenigen zijn zij de aarde, zijn zij de mensheid; in de ontelbare veranderingen van tijd en ruimte zijn zij god, zijn zij gedachten, zijn zij dat eeuwige gelijke. Sneeuw en wind, jaren, zonlicht en duisternis omsingelen hen, dansen als vallende bladeren om hen heen. Maar zij staan rechtop in het midden, twee niet verdorde bodhiʼs, die vanuit hun binnenste onophoudelijk levenslicht uitstralen.
Het geheel van het verleden dragend, lijkt het leven op een stroom die eindeloos voorwaarts gaat, stopt op dezelfde plaatsen, met dezelfde verwantschappen, en de ziel opwaarts doet groeien als een oude boom. Vanaf hetzelfde punt vertrekt een reeks evoluties, het leven is een onophoudelijke voortzetting van een kracht die in het zichtbare heden elk onzichtbaar verleden bewaart. Uit alle verledens verrijst de allerhoogste transcendentie. Hoog op de rotsen kijken we naar de getijdenwisseling van de zee: achter die bewegende witte lijn ligt de kracht van de hele zee.
Is er een vlam die ons doet zoeken en die niet brandt in de boezem van de mensheid zelf? Is er een liefdesnacht, geheel zonder licht en betekenis, die te verdrijven valt en die toch het menselijk bestaan overstijgt? Ah, zo zoekt de mens naar wijsheid en vrijheid, hij smeekt zelfs om van de hoogste bergpieken neer te kijken op alle levende wezens. Alleen voor meelijwekkende mensen is licht extern, is het leven georkestreerd, betekent voortgang verleid worden. Wie de mot prijst, kan gedacht hebben: in het heden het verleden kiezen. Het leven en zijn moedige voortgang zullen samenkomen in de schemering van de zonsondergang, geluidloos terugkeren naar de eenzaamste diepten van de zee.
HET GOEDE VAN HET LEVEN: LIJDEN, STRIJDEN EN VERDRAGEN
Tok, tok, tok, jij bent die specht in de oude boom, die in mijn stil hart kronkelt zonder ophouden. Je weet dat zich hier al te voorzichtige wormen verbergen, kijk dan hoe meegaand ik mijn ledematen uitsla.
Beuk, beuk, beuk, een vloedgolf welft over hoge zeegolven, bedwingt ze en haast zich naar de voet van de steile rotswand. Elke koude, ongevoelige afwijzing beroert het bloed van de zee nog meer.
Stil, stil, stil, zoals bomen die zwijgzaam hun weelde opgeven, onder de aardkorst duisternis en uitstoting verdragen. Pas wanneer de pijn heel diep in het lichaam dringt, kan de ziel branden, licht en kracht de vrije loop laten.
GOUDEN RIJSTSCHOVEN
Gouden rijstschoven staan op het geoogste veld in de herfst. Ik denk aan de ontelbare afgematte moeders, op de weg in het avondduister zie ik die mooie, gerimpelde gezichten.
De vollemaan van een oogstdag hangt boven de hoog oprijzende boomtoppen; in de duisternis omringen verre bergen de grenzen van onze harten; geen enkel standbeeld kan nog stiller zijn dan dit. Die overweldigende uitputting dragend zijn jullie in dit weids uitgestrekte herfstveld met gebogen hoofd in gedachten verzonken.
Stil. Stil. Geschiedenis is ook maar een riviertje, dat wegstroomt onder onze voeten; maar jullie, waar jullie ook staan, zullen een gedachte van de mensheid worden.
HET PAARD
Deze grootse vorm, die stilstaat in het ontembare weidse veld, waar enkel wind en gras zijn, convergeert in werkelijkheid de kracht van volle vaart die de hoogte en de verte van het uitspansel verachtte.
Ooit leek hij onveranderlijk en vastberaden als een pijl, langs de hals slierten manen, de voorste voeten uitslaand, een galoppade voorwaarts, als water door de bressen in een dijk. Maar in deze ruwe, ruige wereld
zijn helden nog altijd veel te schitterende idealen. Eindeloos strekt het pad zich onder zijn voeten uit, overdag gaat hij over houten, langs de berg slingerende wegen, etend in de wildernis, bij avondduister wordt hij weer in volle snelheid de nauwe stadsstraten in geleid.
Misschien weet hij dat degene die achter hem de zweep omklemt in het leven nog grimmiger striemen van de zweep verdraagt. Dus heft hij plots de hals omhoog, zonder zuchten zonder snuiven en beladen met een veel te zware last stapt hij zwijgend voort.
De vorm verliest langzaam de schoonheid van weleer, dag na dag vervaagt ook de natuurlijke, soepele houding. Misschien zijgt hij op een dag onverwachts langs de straatkant neer, gooit ze neer, de last en die droeve gezel.
In wat nog rest van dit gestel, zullen nimmer nog sporen van een overwinnaar terug te vinden zijn. De held van weleer veranderde al vroeg in een heilige, toen hij zijn reis over de ruwe wegen in de wereld had beëindigd.
Deze vertalingen van Zheng Min verschenen eerder in het tijdschrift Het trage vuur, in de nummers 6 en 9.
Deze reeks van 13 sonnetten met een voorwoord verscheen in het Chinees in 1995. Lees ook het interview dat Iege Vanwalle met de dichteres hield in 2001. “Door in dat ‘kleine meisje’ binnen in me te blijven geloven, ben ik nooit mijn waardigheid kwijtgeraakt. Ik ben altijd blijven geloven in een spirituele wereld die de alledaagse realiteit overstijgt, in een humanistische levensbeschouwing, en vooral in schoonheid.” Of gedichten uit de jaren veertig.
VOORWOORD: IK ZEG
Ik zeg: Poëzie, dat is mijn streven Filosofie, daar ben ik naar op zoek Maar poëzie en filosofie Zijn niet de vis en de berenpoot Misschien is het de vis die de berenpoot bakt Misschien is het de berenpoot die de vis smoort In de een bevindt zich de rijke smaak van de ander
Zij die ervan eten stellen zich geen vragen meer Naar wat nu de vis en wat de berenpoot is Ze vertrouwen enkel op die ene tong die de vele smaken Vangt en in zich opneemt Vergeten de te kieskeurige, de kortzichtige, Zelfingenomen hersenen
De vis en de berenpoot zijn zichzelf allang vergeten Ze sudderen boven de vuurpoel van rode houtskool In die onderscheidloze, die zwarte, geblakerde, Peilloze diepte.
1. Moeilijk te aanvaarden, de eeuwige vervorming van de liefde De koppigheid van de haat en de onwil van de bitterheid om te vervagen Verre vale wolken hebben ooit onverschilligheid ervaren En ook verzengende dagen ontkomen niet aan een vochtige regennacht
De heftige wind van gisteren brak enkel de wilgentakken af Met opgeheven hoofd kijkt de onverschillige oude pijnboom toe Duizenden ziedende jaren hebben slechts zijn donkergroen verdicht Zijn schitterende lichaam gebeeldhouwd tot een liggende oude draak
Laat je gaan wanneer de jeugd je de elegantie van springen verleent Een flitsende draai brengt zelfs het universum aan het duizelen De aarde is slechts het podium waarop jij je kracht tentoonspreidt
Het is zeker niet de beneveling van de ouderdom die op je wacht De avondschemering, opnieuw veranderd in verre vale wolken Wordt langzaam oranje, lichtgroen, maakt het heelal overdrachtelijk
23 november 1994
2. Een felle vlam brandt niet meer De kilte van de sterren is een niet te doven licht Enkel wanneer de mist alle kanten op drijft Zie jij mijn bevroren glorie
Een wegstervende hartelijke lach kan altijd terugkeren Populieren in een droom heen en weer wiegen Onzichtbare stappen achtervolgen elkaar De wind speelt verstoppertje in de boomtoppen
Hoe betoverend is de dood van de herfst toch Als zwermen vogels alle kanten uit fladderend Vallend op het gras dat een vaalgele kleur uitstoot
De dood van de herfst is zo ongrijpbaar Overal verspreide bladeren laten ritselend Een grenzeloos diep verlangen bij je achter
22 november 1994
3. Vergetelheid, een volhardend zaad Ontkiemt niet in een lente wild van vreugde Zij ontwijkt de elegantie van wiegende tulpen En de midzomer die mensen laat dansen van plezier
Wanneer de noordenwind wild aan de kale boomtakken rukt En op verzegelde ramen en deuren slaat Gaat vergetelheid vanuit de stijfbevroren diepte van een bloementuin Over het ijsbed waarin lotussen slapen
Komt voor mij, de Schaduw van de jeugd, woordeloos Glimlachende adonis
Ze legt een prentenboek open Wij allen zijn vissen in het water: Laat de tijd alles langzaam overspoelen
4. Alles wat verloren is, is nooit verloren geweest Altijd zal het jou aanroepen In de diepte van de vallei, in de fluistering van een smalle beek Zocht het je gisteren stilletjes
In ledematen als bergen In ogen als zeeën In een hartmeer als de hemel Roept het jouw ziel
Wat reeds verloren is maakt je rijk Wat je nu bezit maakt je arm Ach, ga weg uit de vermoeidheid van vandaag
Verzink in het grenzeloze verborgene van de golven Vlucht voor het lawaai op het strand Dit reine is de ware parel van het leven
5 De vreugde van de late herfst is in de dood Kleurrijke vleugels van de dood Van lichtgeel naar donkerbruin naar bloedrood Maar de herfst zucht niet, weent niet
Toen een bries de toppen van hoge statige populieren streelde Liet hij een bruine waterval neer Wachten op aarde is een feest van herontmoetingen Dat zich na lange, verre omzwervingen geheel laat gaan
De wijn van de herfstregen laat hen dronken worden Heel dicht op elkaar, de wangen donkerrood Blad na blad, hoop na hoop
Het ene blad na het andere dwarrelt rustig neer Tot het allerlaatste, zacht klokgelui Sluit de opzichtige wind en wolken van de zomerdagen af
22 november 1994
6. Erts in stilte. Wij moeten wachten Zoals de vruchten van perzikbomen, geteisterd door stormen en Wormen, de zweepslagen van het lot verdragen Een boom met vruchten, een geul met erts
Maar hoeveel kunnen er donkerrood worden geverfd? Op de eettafel De bewondering van de mensen genieten? Geluk Kent een selectieve keuze, strekt de handpalmen uit Mysterieus als voorbijdrijvende wolken
Wiens voetstappen zijn zo traag? Wiens armen zijn zo slaperig en sloom De blik twijfelend, en lang ondoordringbaar?
Maar erts bestaat niet uit bederfelijk vlees Het kan de vergetelheid en de kilte van vele miljoenen jaren verdragen En slaapt vast in de diepten, het hoofd rustend op een steen
7. Na de stilte spuwt de vulkaan uiteindelijk opnieuw Er is geen lied dat niet stagneert – Een rijke leegte die erop wacht overgestoken te worden De trekvogels van de melodie brengen de winter door in dat warme meer
Na de stilte breekt de roos uit in een schokkende schoonheid Enkel de tweede generatie tulpen verwelkt, vermagert in bevroren aarde Ook kamperfoelie kan niet lang verdwaasd in de slaap blijven Wanneer de lente van de takken naar de rijpheid van de zomer drupt –
Ach, de pijlen van het leven, de snaren van het leven Herleven nog eenmaal, vliegen, zingen en reciteren Ze leiden de dinosaurus uit de chaotische Oudheid
En de kleurige algen in de diepe zee, de donkere bossen op de hoge bergen Schetsen in de ruime hemel van de ziel van de nietige mens Wijsheid, weg na weg: onzichtbaar, beeldloos, spoorloos.
27 november 1994
8. Een zwaar dik gordijn, het duister In de nacht achter het raam Kan ik het duidelijkst horen Beter dan de schreeuw van de tijd vóór de tafel
De dagen die het verst van mij verwijderd zijn, zijn in de duisternis Als gedaantes van verre wouden in winterse mist Ik hoef ze niet aan te raken, ik kan het paadje dat geleidelijk In het ondoordringbare verdwijnt toch wel volgen
Enkele gezichten flitsen als onrustige sterren Enkele armen strekken zich naar me uit vanuit de diepe afgrond Zwart haar, een lichtblauwe mouw
En er zijn ogen, de diepte van een blik En een stem, als de wind die een riviertje beroert En ten laatste de lippen, zij verzegelen het mysterie van het leven.
28 november 1994
9. Alles uit de hemel is al op aarde gevallen Omhoog kijkend zie je de niet meer afgedekte winter van het noorden Een vlek azuurblauw, de bladeren ritselen als onrustig gefluister Het begin van de winter bezit achter de mist ook zijn eigen sereniteit
De warmte van het woudpad bedekt ontelbare herinneringen Eenzaamheid slingert zich door een verlaten vallei Talloze karrenwielsporen met zich meevoerend Een weg die er lijkt te zijn en niet
In zijn jeugd trekt hij een zoektocht van het leven achter zich aan Tijdens zijn ouderdom houdt hij zich staande met zware passen Gaat door wildernis, over graven, door woestijn
En dan is er ook nog het hart dat door naamloze wind en regen wordt bedrogen De geschiedenis maakt het de mensen moeilijk om een rechtsgeding te winnen Hoe grootser het hart, hoe beter het weet wat eenzaamheid is
9 december 1994
10. Een halve eeuw lang knipperen wij enkel met de ogen De aarde draait zonder te stoppen vanzelf rond de zon Bij het ontwaken is de sierlijkheid van de lente op het noordelijk halfrond Reeds veranderd in het winterse gehijg van het zuidelijk halfrond
De ganzen die gehaast de seizoenen achtervolgen Verliezen in de maalstroom van de lucht hun richting niet Maar jouw en mijn ogen zijn niet de sterren aan de hemel In de nacht is het moeilijk kinderdromen terug te vinden
De dageraad komt vanuit het oosten De avondval gaat langs het westen terug Vermoeide reizigers staren voorbij de grenzeloze hemel
Jammer, enkel in een supersonische vliegtuigcabine Kan men alvast afscheid nemen van de verlegenheid van de ondergaande zon Om dan onmiddellijk de vale vissenbuik van de dageraad te verwelkomen
11. Als Chopin lijnen in het water wil kerven – Hoe hij zich ook draait of keert Beelden van onrust, talrijke Vallende bladeren schrikken watervogels op uit hun slaap
De vingers van het leven zullen niet stoppen Een genadeloze vioolboog speelt op de snaren van het hart Een ondraaglijke geschiedenis te voorschijn Maar er is geen ontkomen aan, gezang
Als geroep van wilde zwanen Rijt de koude hemel van de dageraad open Onduidelijk is de betekenis
Wij zijn groene heuvels en kliffen Gelijk, in de zwijgende stilte Vergeten we nimmer de rotatie van de planeten tijdens het ontstaan.
12.
De nimmer uitgesproken woorden Verbergen zich in een onbekend bos We zijn altijd diep aan het graven En hopen zo hun schuilplaats te ontdekken
We kijken elkaar aan en voelen woede vanwege de misleiding Nooit ben jij echt mijn oogkassen binnen gegaan En ook ik ben ver van jou verwijderd, heel ver Maar naarstig, heel naarstig komen we dichterbij
De afstand is al niet meer uit te wissen Tenzij we transparante lichamen hadden Een wolkeloze blauwe hemel, zonder eind
Jij zult in mijn haar en huid veranderen Ik zal de aarde onder je voeten zijn Onze twee levens zullen niet meer uiteenlopen
13. Elke minuut ben ik naar jou op zoek Een halfblinde mens, op zoek naar Zijn stok, op de tippen van zijn tenen: Het is de bal in de hand waar het kind naar zoekt
Eeuwig zoeken naar de jij die ik reeds bezit Maar ik vergat dat het stroomt in de bloedbanen De wijnranken van de winterslaap zoeken in de aarde Verbleekt naar het paarsrood van de vrucht
Wachten tot het verschijnt, wachten is alles Zelfs wanneer de hemel niet de beste genen heeft gegeven Doet de verschijning van het leven de mensen nog altijd beven
De lente breekt het zegel van de bron van de hartelijke lach Duizenden, tienduizenden vogels reciteren tussen kleurige bloemen Dankbaar proef ik mijn bittere vruchten
22 november 1994 Vertaling Iege Vanwalle
Deze vertalingen verschenen eerder in het tijdschrift Het trage vuur nr. 9, 1999. Lees ook het interview dat Iege Vanwalle met haar hield in 2001: “Door in dat ‘kleine meisje’ binnen in me te blijven geloven, ben ik nooit mijn waardigheid kwijtgeraakt. Ik ben altijd blijven geloven in een spirituele wereld die de alledaagse realiteit overstijgt, in een humanistische levensbeschouwing, en vooral in schoonheid.” Luister hier naar opnames van Zheng Min op Poetry International in 1994: (andere gedichten met Engelse vertaling)