Een meisje van bijna achttien jaar loopt van school terug naar huis en voelt dat iemand haar aanstaart. Het is een bekend gevoel: al vanaf haar kindertijd wordt ze achtervolgd door een onbekende man, wiens gezicht ze nooit kan zien. Toch was ze niet bang dat de man haar zou verkrachten, ondanks de talloze verhalen die daarover de ronde deden.
Het meisje is Zesje, de ikpersoon uit Hongerdochter, de tweede roman van de Chinese schrijfster Hong Ying. In haar debuutroman Zomer van verraad (1997), die zich afspeelde tijdens en na de gebeurtenissen op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989, stond het gebrek aan liefde en de voortdurende zoektocht daarnaar centraal, en dat thema zien we in deze autobiografische tweede roman terugkeren. De titel Hongerdochter zegt het al. Hij verwijst naar de geboorte van Zesje in de tijd van de grote hongersnood in China (begin jaren zestig) tijdens de Grote Sprong Voorwaarts, maar meteen al in de eerste bladzijden wordt duidelijk dat het boek vooral draait om een andere honger: die naar ouderlijke liefde en genegenheid.
Zesje voelt zich buitengesloten van het gezin, met name tussen moeder en dochter is er nauwelijks communicatie mogelijk. Haar leven wordt beheerst door de vraag: ‘Waarom voel ik me altijd overbodig?’ Op haar achttiende verjaardag geeft haar moeder haar het antwoord. Zesje blijkt een bastaardkind te zijn, en de man die haar al die jaren aanstaarde is haar echte vader. Het boek werkt naar die ‘ontknoping’ toe; in vijfentwintig pagina’s wordt het vervolg verteld. Voor de lezer die die ontknoping al vanaf de eerste pagina’s zag aankomen, blijft alleen het verhaal over van een meisje dat wel erg ingenomen is met zichzelf en zwelgt in zelfbeklag. Zesje vindt zichzelf zoveel gevoeliger, zo anders dan iedereen om haar heen. Alles draait om haar persoontje, de andere personages blijven vrijwel oningevuld.
Ergens in het boek vertelt Zesje dat haar oudste zus wel een boek had willen schrijven over haar eigen ervaringen, ‘om stoom af te blazen, om zich te beklagen over haar oneerlijke lot.’ Dat is precies wat Hong Ying in Hongerdochter heeft gedaan. Het boek is daarmee autobiografisch, maar nog geen ‘autobiografische roman’, zoals het wordt aangeprezen. Ongetwijfeld beseft Hong Ying dat zelf ook, en ze lijkt dit probleem te willen verhelpen door op een heel beeldende manier te schrijven. De beelden zijn echter vaak nogal vergezocht, en soms slaat ze de plank volkomen mis, zoals bijvoorbeeld in de bloedserieus bedoelde passage over haar ontmaagding: ‘Hij duwde mijn stijf tegen elkaar geklemde benen uiteen. Iets naderde me. Toen ik even niet oplette, sloop het als een diefje naar binnen.’
Uiteindelijk heeft Hongerdochter daarom uitsluitend als tijdsdocument enige waarde. Het is opmerkelijk als verslag van de bittere ellende van de stadsmensen uit de lagere bevolkingsgroepen onder het bewind van Mao en laat zien hoe dat zijn neerslag heeft op het leven van een jong meisje. In die zin is Hongerdochter een nuttige aanvulling op Jung Changs Wilde zwanen, de indrukwekkende bestseller die de stroom van Chinese vrouwenautobiografieën op gang bracht. Bij Jung Chang blijven de mensen ondanks alle tegenslagen edelmoedig vechten voor hun idealen, terwijl Hong Ying zeer expliciet de onderkant van de maatschappij beschrijft, waar de mensen vooral bezig zijn met overleven. Voor een roman is dat echter niet voldoende. Het valt daarom te hopen dat Hong Ying nu genoeg ‘stoom af heeft geblazen’ om bij haar volgende boek met meer afstand naar het verleden te kunnen kijken.
Recensie in NRC Handelsblad van:
Hong Ying: Hongerdochter. Autobiografische roman. Vertaald uit het Chinees door Michel Hockx en Hong Yu. Meulenhoff, 272 blz.