De val van het naakte insect

Uitgeverij Augustus heeft inmiddels een mooi fonds van op het gebied van Chinese filosofie, vooral het taoïsme. Na Zhuang Zi, Lao Zi, Liezi, Leyuan – de tuin van het geluk, en Liu E’s roman De reizen van Oud Afval, is er nu ook Wunengzi, Nietskunner. Deze filosoof uit de negende eeuw vertegenwoordigt een vrij pure vorm van het taoïsme: in tegenstelling tot zijn tijdgenoten is hij weinig beïnvloed door de twee dominante stromingen, het confucianisme en het boeddhisme.

In zijn inleiding legt vertaler Jan De Meyer uit dat we het pseudoniem Nietskunner, waarvan onduidelijk is wie erachter steekt, vooral positief moeten begrijpen. Binnen het taoïsme wordt het niet-kunnen namelijk gezien als synoniem met de werking van de dao, de Weg, zoals die door Liezi en Zhuangzi werd opgevat, en die wel wordt samengevat met het wu-wei, het niet storend of doelgericht handelen: “Het weet niets, het kan niets (wuneng), en toch is er niets wat het niet weet, en niets wat het niet kan.”

Voor wie weinig van het taoïsme weet zit het boekje vol met dergelijke tegenstrijdig lijkende of zelfs mysterieus aandoende passages: ‘Ik heb me ondergedompeld in de Grote Leegte en voed me aan de Grote Harmonie. Handeling of rust bestaat voor mij niet meer, yin en yang vloeien in gelijke golven. Ik was daarnet mijn eigen naam vergeten en had me voor mijn handel en wandel aan mezelf toevertrouwd.’ Dat kan misschien wat vaag en zweverig overkomen, maar de uitleg van de vertaler brengt de tekst tot zeer concrete proporties terug, waardoor de lezer een goed en coherent beeld krijgt van Wunengzi’s denkbeelden, en van het taoïsme in het algemeen.

De bevrijding van de geest is de kerngedachte in Wunengzi’s werk, dat nu voor het eerst in een westerse taal is vertaald. Dit wuxin, ook te vertalen als vrij van opzettelijke gedachten of intenties zijn, hangt nauw samen met het vrij van begeerte zijn (wuyu), en met het wuwei. Die drie begrippen zetten de mens niet aan tot inactiviteit, maar duiden op een spontane, natuurlijke handelwijze die niet is ingegeven door een doelgericht streven naar zaken als rijkdom, aanzien en reputatie.

Aan de hand van bespiegelingen, anekdotes en dialogen zegt Wunengzi dat je zo in principe alles kunt doen, ook een regering dienen; het is niet belangrijk wat je doet, maar hoe en waarom. Die ideale levenswijze zou ooit verloren zijn gegaan door het belang dat mensen gingen hechten aan het intellect, waarmee de val werd ingeluid van het ‘naakte insect’, zoals de mens al in vroegere confucianistische teksten werd aangeduid.

De Meyer verontschuldigt zich in zijn inleiding voor het feit dat de toelichting hier en daar langer is uitgevallen dan de vertaling. Maar juist door zijn uitgebreide voorwoord over de tijd waarin Wunengzi leefde en zijn geduldige situering van de tekst met talloze verwijzingen naar Zhuangzi, Laozi, Confucius en anderen, is dit boekje een aanwinst.

Wunengzi, Nietskunnner. Het taoïsme en de bevrijding van de geest. Vertaald en toegelicht door Jan de Meyer. Augustus. 159 blz. € 18,99.