Yang Mu, gedichten

Etude van de twaalf sterrenbeelden

Eerste tak*
Zo wachten we uitgeput
op middernacht. Middernacht is vormeloos
op drie straten na
waar op dat moment altijd klokgelui
komt aangewaaid als kinderjaren

Draai je om en vereer de Ram van lang geleden
geknield, als een nachtwacht in de wildernis
ik ruk op naar het noorden
Louisa, kijk alsjeblieft aandachtig naar de god van de aarde
aanbid hem, zoals ik jouw stevige schouders aanbid

Tweede tak
N.N.O.¾O. Louisa
De vierde nachtwake, gesjirp neemt bezit van het schiereiland dat ik net heb verlaten
Als de Stier onderzoek ik die weidse
vallei. Aan de andere kant is bamboebos

Honger brandt aan de twee strijdende zijden
De vierde nachtwake, plotseling knipperende autolichten
beschieten stil
een paar dijen in de lucht

Derde tak
Tweelingdageraad, luister goed
verbitterde tranen wellen op uit de aarde
Luister goed, mijn kruipende kameraad
onzuivere vruchten
Luister goed, oostnoordoost ten noorden
losbarstende lente brandbommen machinegeweren
een helikopter doorklieft de ochtendmist, luister goed

Louisa, wat zegt het Perzische tapijt jou?
Wat zegt de modder mij?

Vierde tak
Draai alsjeblieft naar het oosten wanneer de Kreeft
met zijn veelvoetige obsceniteit alle herfsttinten rondstrooit
versatile

Mijn metamorfose, Louisa, is onvoorstelbaar
Mijn kleren zitten vol vegen van het open veld
Ik verslond meisjesbaby’s als avondschemering
Ik moordde, braakte, huilde, sliep
versatile

Toon alsjeblieft samen met mij berouw aan het oosten
aan de hazen die komende lente gaan rondrennen
en over bergstromen en doodsbedden springen
Getuig alsjeblieft voor mij met de vreugde van al je zintuigen
versatile

Vijfde tak
In het westen is de Leeuw (O.Z.O.¾Z.)
De draak is het oosten dat soms in legendes verschijnt. Nu
kunnen we met onze gehele naaktheid alleen
een constellatie van extatisch gekreun bevestigen

Oostzuidoost ten zuiden, Louisa
In de constellatie van de bloedzuiger
die ik heb vastgesteld ben jij
de tweederangs ster die het hardst bloedt
die het zachtaardigst is
het meest lijdt

Zesde tak
Of laat mij je bedauwde ochtendbloemen

Zevende tak
Louisa, paarden van de wind
galopperen op de oever
Het voedsel was ooit rottend schelpdier
Ik ben een naamloos waterbeest
lig het hele jaar op mijn rug. De Weegschaal van het middaguur
is op het westelijk halfrond als ik in het buitenland ben…
In bed, katoen wiegelt in het uitgestrekte veld
De Weegschaal hangt recht boven de onteerde rivier vol lijken

Met mijn lies houd ik het vervormde landschap vast
Recht op het zuiden rijst een nieuwe ster
Kan mijn haar
zwaarder dan een schelp zijn, Louisa?
Ik houd van je geur als je naar het zuiden knielt
als een zonnebloem die met de seizoenen meedraait
verlangend naar een vreemde buiging, o Louisa

Achtste tak
‘Ik wil jouw overvloedigste wijnmakerij zijn.’
De Schorpioen van de namiddag is in de schaduw van het oude vasteland
gezonken. Opgewonden als de Stier van de vierde nachtwake
zuigend en knedend, zwellende druiven

Zwellende druiven
De oogstfluit gaat al naar het westen
Voert Louisa nog steeds de duiven in de hal?
Naar het westen, vergiftigde constellatie
bedek mij alsjeblieft met haar lange haren

Negende en tiende tak
Weer komt er een pijl aanvliegen
45 graden naar het zuiden:
de galopperende schutter valt en omhelst een schijfje heldere maan

Omhoog, omhoog, ga alsjeblieft als een aap omhoog
ik ben een huilende boom aan de rivier
de aarzeling van de Steenbok
de zon staat al recht op het westen

Elfde tak
W.N.W.¾N.
Vul mij met het zilte water van de zeven zeeën
Stadsgeluiden van de eerste nachtwake belagen een plein
Het miezert op onze geweren

Twaalfde tak
Louisa, accepteer mij alsjeblieft met de tederheid van heel Amerika
mij, een zwemmende Vis, aangetast in het bloed
Ook jij bent een glinsterende vis
doodgerot in de smog van de stad. Louisa
herrijs alsjeblieft in de olijftuin, voor mij
en ga liggen, voor mij. Dit is de tweede nachtwake
de berijpte olijftuin
We zijn al veel vergeten
Een oceaanstomer brengt mijn vergiftigde vaandel terug
Adelaars cirkelen, als een laatste generatie aasgieren
noordnoordwest ten westen, Louisa
Je zult het uitschreeuwen
en merken dat ik na mijn triomfantelijke terugkeer doodblijf
stijf en koud op je naakte lichaam

*De ‘twaalf aardse takken’ vormen een systeem van rangtelwoorden waarmee in de Chinese traditie de tijd wordt aangegeven. Iedere ‘tak’ verwijst naar een bepaald tijdstip, een dag, een maand of een jaar, en wordt gesymboliseerd door een van de twaalf dieren uit de Chinese dierenriem, die invloed zouden uitoefenen over de betreffende tijdspanne. De ‘takken’ corresponderen verder met een bepaalde windrichting (zie C.A.S. Williams, Outlines of Chinese symbolism & art motives. New York: Dover Publications, 1976, p. 411).

Veertien sonnetten, vii

De maan zit op mij
zit op de gracht zeven voet diep onder
het beddegoed – nu een lichte botsing
is het niet de brandende zon van Vincent van Gogh
dan misschien wuivende algen,
onrustige vissen. De maan zit op
de stille gewelfde brug, glurend naar

onze meerbenige baby
in gehijg en geklaag ontstaan
groeien, avonturen, sterven – nu
de geluiden van de boot die door het stilstaande water glijdt
vallen, als mijn gezicht dat bewonderend opkijkt,
als een reeks van vulkaaneilanden, één voor één uitbarstend,
in een nacht in Holland

(1973)

Veertien sonnetten, xi

Ik wil dat je de wind trotseert en komt, over
het paadje met verwelkte bergazalea’s, dat je
als een ster met je schoenen in de hand lichtvoetig
mijn uitgeputte park binnengluurt
of dat je een vuur maakt, en de herfst verbrandt
of beter nog dat je fruit bent, en in de middag
met je schaamrode middaggezicht
het uitgeputte herfstpark verbrandt
Ik wil dat je de wind trotseert en komt, door
mijn woedende aderen. Nu
ben je een blokkadebreker, koersend langs
vele gevaarlijke zandbanken, een ster die de wind
trotseert en komt ben je, door de gaten in mijn skelet
zingend en rennend in de pijlenregen. Ik wil dat je
door de waanzinnige wind naar mij toe komt rennen.

(1973)

Onverwachte bloem

Een onverwachte bloem
als een lied, verlaten
groeit in een vloedgolf van duisternis:
de uitvaart van de jaren is ten slotte toch beëindigd
Met de vleugels van een vleermuis, als een reïncarnatie
wordt de laatste brand in het herfstbos bedekt

De rouwstoet
verdwijnt vanuit de vorst
en de misthoorn
Een stervende ster
schreeuwt in de zuidelijke hemel bij de zee

En uiteindelijk is er ook wat as
een offer voor de tempel voor hem voor boeddha voor de put voor het nirvana
tranen eeuwigheid zulke abstracties, voor de trom van de schemering
de resterende aarzeling voedt een onverwachte bloem

Wachthouden

De paardebloemen van gisteren zijn al opgedroogd
De windbel luidt altijd voor de regen. Wie
seint er naar ons vanaf de andere oever?
In zo’n lente zal er niemand verdrinken
De buren zijn rustig, ik zie ook
niemand een reddingsboot uitzetten

Even heb ik het gevoel dat er iets ontbreekt –
de toren is er, de wijn en het maanlicht
zelfs het visserslied vanuit het riet
lijkt er te zijn. Ik voel alleen dat ik
de zin om wacht te houden heb verloren. Misschien
is het wel niet vanwege de klapwiekende vleugels
vanwege de rode kornoeljes op de berg
vanwege de berken

– Misschien is er echt iemand verdronken
Zo kijk ik even sprakeloos toe
hoe een watervliegtuig
rondcirkelt; dan voel ik me moe en verveeld

Zomer

Een sliertje rook
veel, heel veel groen
dansende muggen, witte lelies
meneer MacDonald rookt zijn pijp
en maakt het hek. Duizend en één vallende olmzaden

bij de vijver vol met groene algen

Omdat het bos te dicht is
lijkt de ijver van de specht
de donder die de avondregen aankondigt
Afgezien van deze kwart hectare
is bijna alles zieke verbrijzelde lucht

Flessenpost

Waar de zon nu ondergaat is het westen,
voorbij die cypressen daar. Het is vloed
op deze oever. Maar ik weet dat elke golf
begint bij Hualian. Toen
vroeg ik ooit verwonderd – zou er
in de verte een oever zijn?
Nu is die andere oever deze oever, met alleen
wat dwalend sterrenlicht

Ook nu is er alleen wat sterrenlicht
dat schijnt op mijn vermoeide verdriet
Uitvoerig ondervraag ik de woest aanrollende golven
– Herinneren jullie je de stranden van Hualian nog?

Ik vraag me af, een golf die bulderend stukslaat
op de stranden van Hualian, en omdraait,
zou die ook pas na tien zomers hier aankomen?
Ook dat is vermoedlijk het besluit van een moment,
omdraaien en in één tel gevormd, plotseling
spoelt eenzelfde golf
rustig over deze verlaten oever

Als ik stil zit te luisteren naar het tij
de vorm van elke golf observeer
en mijn eigen toekomst schets
Die kleine aan mijn linkerhand
is dat geen eendaags broedsel?
Die goedgevormde daar
dat is waarschijnlijk zeewier, en die grote
in de verte, misschien een vliegende vis
die zich door de zomernacht haast

Ik vraag me af, als een golf
deze verlaten oever overspoelt, moet
ik dan beslissen wat het beste is?
Misschien maar een andere golf worden
plotseling omdraaien en in één tel terugstromen
opgaan in de rustige zee
het strand van Hualian
overspoelen.

Maar als ik dan de zee in loop
verzwelgt de lichte massa niets, het water komt hoog op
Het strand van die andere oever wordt dan nog natter
Terwijl ik naar voren blijf lopen, zelfs verdrink
zeven voet west van deze verlaten oever,
vraag ik me af, zal Hualian, mijn Hualian,
in juni het gerucht van een vloedgolf verspreiden?
(juni 1974, Westport)

Door een perzikbloesembos

Terwijl ik door een perzikbloesembos ga, verandert verlatenheid
plotseling in een eenzame avondster, schitterend op een verre bergtop
De nacht is niet te houden! Gevallen bladeren verlaten de lege berg
drijvend als kleurloze wolken
Iemand speelt fluit aan de rivieroever, eenzaam schijnt het avondrood
Tuinregen als wilgen in maart, huilde jij ooit in de wind

Geen dwalen meer, niet meer
Terwijl ik door een perzikbloesembos ga, schijnt
eenzaam het avondrood – schijnt op een gebroken blad
Ik ga onder deze boom liggen waar je mij kunt vinden
want mijn verlatenheid is die ster
Kom snel de rivier over om mij te vinden, mij te vinden

(maart 1962)

Op reis

– Ik wil de lucht doorklieven maar heb geen vleugels – Meng Jiao

Op de koudste, donkerste ochtend van de zomer
voordat de zon naar die hoek rijst en
in staat is haar gordijnen te verwarmen
sluipt de kat van de buren over
de tuin met klaver, springt op de picknicktafel
kijkt omhoog naar binnen, vertrapt bedauwde bloemenkleur
ziet haar een leren koffer pakken
lichte kleding, verrekijker, boeken

Ze zet haar handtas op de koffer, zittend op
het voeteinde van het bed denkt ze afwezig aan iets of
misschien niet aan iets maar aan heel veel. In het huis
deinen mensenschaduwen als een interstellaire mythische oorlog
Je kunt zelfs de echo horen van de getijden tussen de vier muren
bonzend op de geheel liefdevolle ruimte, ook is er
het gefluit van de bulderende wind door de bossen
rollend van de velden met wilde paddestoelen, het donkere
dal instromend, vogels en beesten schrikken schreeuwend op
vliegen en rennen richtingloos weg

Alles stopt abrupt, ze staat op en loopt snel
naar het raam. De kat van de buren op de picknicktafel
rekt zich uit onder de sterke stralen van de zon, kromt zich
en ontspant weer, een heilige, rustige essentie
Ze glimlacht naar de koude, draait om en kijkt in de spiegel
karmozijnen lippen in een nieuwsgierig gezicht, knipoogt
pakt de kofer op, de tas met een koperen belletje op haar schouder
opent de deur, gaat naar buiten, doet hem zachtjes dicht en op slot
en loopt op tijd naar de straathoek om op de bus te wachten, koel en donker…
Daar in de verre wereld is het heet en helder

(1984)

Ranch in de regen

Windgeërodeerde watertjes tekenen
de braakgrond van een onbekend land
Iemand leunt tegen een hek
speelt zacht fluit
Een ondiepe beek stroomt door jouw geliefde
bananenplantage, en de glanzende brug

Het regenseizoen stroomt strepen van keien
op mijn lichaam, ik kijk hoe een kudde bonte paarden
hinnekend in de regen door de dorre
plantage van mijn droom gallopeert
Leunend op het hek verrot ik ook
word een grenspaal van de ranch
alleen wat vochtiger
melancholieker

(1963)